Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] [En waar de grot zich tot hellende schacht] En waar de grot zich tot hellende schacht Versmalt, die zoo hoog uitwelft en zoo breed, Dat zelfs het glorielicht van lier en kleed De wanden niet kon kleuren van die nacht, Ging Orpheus; en zijn dalend purper smeet De morgen voor hem uit; een lange klacht Bleef hangen, waar hij tot mysteriepracht Ver achter zich het duister fosf'ren deed. Zijn ritselende sleep schokte, als een storm, De stilte op die hier, sinds tot klank en vorm De chaos werd, balling, te slapen lag. Zoo, in zijn hand de lier, zwijgend en groot, Achter zich de avond, voor zich 't morgenrood, Ging Orpheus, triomfant'lijk als de dag. Vorige Volgende