Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 189] [p. 189] Orpheus [pagina 191] [p. 191] [Waar 't strandgebergt' duiz'lend de hemel bijt] Waar 't strandgebergt' duiz'lend de hemel bijt Met gletscherkaak, die dreunt van 't golvenbranden - Witblauwe zaag, prikken zich vast de tanden, Tot waar wegwaast zilv'rige oneindigheid. Wolken trekken, tot slagorden gerijd, Vol sperengoud langs 't midden van de wanden, Afwerend de overmoed, die aan mocht randen De stille toppen en hun heiligheid. Brandingen stuiven, nieuwe bergen deinen, Aantorsend, wit, in evenwijd'ge lijnen Hun lange donder op brekende rug; En, tweede brandingstreep, slingert naar onder Het wakend wolkenvolk zijn lange donder Op dubbel echnd strand en zee terug. Vorige Volgende