Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] [Het teerste, door schaamacht'ge scherte verzwegen] I Het teerste, door schaamacht'ge scherte verzwegen, Het diepste, dat in half ontveinsde daad Zich buiten waagt, half bang dat 't zich verraadt, Half hopend, trotsch in eenen en verlegen; 'T heiligste, dat langs laat begrepen wegen Mijn ziel opvoerde tot haar hoogste staat, Had ik aan sterkherinn'ring's gouden draad Tot diadeem voor één aaneengeregen. En al het mooiste uit vroege jongensjaren, Mijn sterren en muziek en verzen, waren Op vreemde wijs vervlochten in mijn schat: Mijn laatste liefde, vromer nog dan de eerste, Gaf 't mooiste en 't heiligste, het diepste en 't teerste - Onwerklijk was, die 'k 't meest heb liefgehad. [pagina 47] [p. 47] II En nu 'k mijn menschenleed heb weggeschreid, En weer, en weer, en weer - nu ‘leer ik rijzen Uit slik van werelddwarrel met gepeizen’, En 'k zie, 't was alles hoogste Werklijkheid. Zoo wil ik dan, genezen voor altijd, Mij zalig om mijn grootste droefheid prijzen, Die aan 't verganklijk Ik het Zelf kwam wijzen In vergezicht op de een'ge Wezenheid. Geen stilte is zoo diep, als die volgt op tranen; En, weggevlucht voor lach, komt dichterbij De schuwe wijsheid van vred'ge brahmanen: Schijnbaar gescheiden lijdt, die sloeg, in mij. En 't is, als hoorde ik Iets zichzelf vermanen: ‘Mijn liefde was ikzelf’. - Zoo werd ik vrij. Vorige Volgende