Allegro (onder ps. Else van Brabant)
(1898)–E.J. de Moulin-van Harlingen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
Door de schemering vloeide haar pianospel, waar iedereen stil naar luisterde, elk zijn eigen gedachten volgend. Kalm aangonzend naderde een tonengolf, of ze op een vlakke kust afkwam en ruischend brak. Een tweede soesde wollig er over heen - en weer een - en weer een - met telkens vaster aan-groeiend geluid, als van een wassende zee bij zomer-avond. Toen lichtte hoog er boven uit een stem, of daar een mensch aarzelend zich zelf iets vroeg, blij òp-mijmerend in | |
[pagina 4]
| |
zang, die peinzend wegzonk naar de diepte. E'en donkere grondtoon sloeg weg het zee-vizioen.
Toen was 't of er frisch en zonnig een lief en heel gewoon verhaal begon, vertrouwelijk en teer, van jonge levens, harmonisch vloeiende naar elkaar, als tweelingsstroomen, die elkander vinden in rustig-wijde vlakte van geluk. Maar plotseling een schelle twijfelklank, hoog snerpend er hoven uit, breekt den zonnigen geluksbloei neer tot stilte.
Dan uit de diepte een dof aan-gonzen van lage herinnerings-tonen; die steunen òp met smart-kracht, stormen aan met altijd sterker voelensmacht, tot een hartstochtelijk op-bruischende weeklacht om- | |
[pagina 5]
| |
hoog-trilt en neerslaat in een brekend akkoord - Of daar een mensch na heftige klacht het hoofd in de armen verbergt en schreit.
En zacht overredende als een stem, die over snikken been troost, doemt het lieflijke zonne-verhaal weer op - het verhaal van die twee elkaar zoekende levens. Maar weemoedig, als een gelaat dat zich oplicht, bleek en nat van tranen het zacht-afwerende leed-geruisch. En donker-droef zingt de herinnering weer, en voller, voller wordt haar smarte-macht, en zwelt op naar luid-weenende hoogte, en er over-heen klinkt een overredende stem, die wel de werkelijkheid lijkt. | |
[pagina 6]
| |
Maar worstelend wringt zich de smart-macht los uit die lichte omkransing, en davert er overheen met een forsche beweging van geweld, die ze afsluit met sterke, vast-gewilde akkoorden van bevestiging. Dan blijft 't enkele sekonden doodstil.
Als koele dauw op zomer-avond daalt eindelijk neer een teere druppelval van klanken, zoet-aanvloeiende als een bekentenis, bedwelmend omruischende, als liefde. En dan jubelen ze op, helder en blij, de licht-geluiden van vreugde, wit, geel, licht-rood, heel licht, heel licht wegzwevend, weg de naar hooge lucht. | |
[pagina 7]
| |
Aan 't einde nog éénmaal het oude, zonnige verhaal van twee menschenzielen, die elkander vinden - weg-blankende in kalme klanken van berusten-in-geluk. | |
[pagina 8]
| |
Het bleef stil enkele sekonden. Martha zat nog voor de piano. Tegen een der balkon-deurposten aangeleund stond Willie, peinzend ver-weg starende. Op 't balkon bij de theetafel zaten mama en de twee getrouwde zusters en begonnen weer over modes te praten. Toen draaide Willie zich om en kwam naar binnen; ze legde haar arm om Martha's hais en kuste haar. ‘Wat was dat mooi, Martha.’ Deze trok het jonger zusje naar zich toe en voelde tranen op het zacht gezichtje, dat zich teeder drukte tegen 't hare aan. | |
[pagina 9]
| |
Zoo kwamen ze enkele oogenblikken daarna op 't balkon. Martha, de jonge weduwe, donker en rijzig in 't zwarte kleed - geen rouwkleed, en aan haar arm blonde Willie in haar wolkenlichte japon, als een droom van lente. | |
[pagina 10]
| |
't Leek wel een verzoening. O, 't had Martha pijn gedaan bij den grooten strijd, die 't gelooven-in-geluk voerde met haar donkere herinneringsmachten; pijn, dat haar lievelingszuster zich van haar had afgewend, dat de oude, teedere vertrouwelijkheid verdwenen was, dat Willie, de arme overspannen zenuwachtige Willie haar soms woorden toevlijmde, scherp en hard.
Maar Martha begreep, wat er omging in haar zusters denken en voelen, sterk en heftig als haar eigen. Als schoolmeisje, toen Martha al ge- | |
[pagina 11]
| |
trouwd was, had Willie 't gezegd in haar oor: als zij ooit trouwde, nooit met iemand anders dan neef Frans.
Martha's ongelukkig huwelijksleven was plotseling geëindigd met den dood van haar man. Toen ze, bijna een kind nog trouwde met den rijken, veel ouderen echtgenoot, omdat iedereen dat zoo'n groote eer voor haar vond en zij zelve ook, was 't haar heel even droevig en vreemd geworden in 't jonge hart om Frans' bleek ernstig gezicht bij hun eerste ontmoeting.
Nu was ze weer thuis, al bijna twee jaar. Frans kwam dagelijks. Och, dat had | |
[pagina 12]
| |
hij vroeger ook gedaan. Maar ze voelde 't wel, dat hij nu kwam voor háár. Ze voelde 't, maar gelooven wou ze 't niet, en er op vertrouwen niet, op 't mooie geluk, dat almaar nader kwam. Ach, en arme Willie! Neen, ze zou zich wel vergissen. Het was dat jonge, zonnige lente-kind, dat hem trok naar hier. Niet zij-zelf, die schaduw en teleurstelling en droefheid was in het huis gelukkige zusters. Zóó wou ze denken. Maar zoo voelde ze niet. | |
[pagina 13]
| |
Martha werd wakker in haar kamer vol zon. - Ze merkte dat Willie binnen was gekomen. O, ze was nòg gelukkig om 't vredegevoel van gisteren. Ze strekte de armen naar haar zuster uit, en ze stoeiden samen, als in den onden, gelukkigen tijd. Toen stond Willie in eens weer recht voor 't bed. Ze hield, een brief nu verfrommeld, in haar hand. Dàt was 't makkelijkst voor haar, het nieuws zóó te vertellen, als een grap. ‘Morgen ga ik naar den Harz.’ ‘Wat zeg je?’ en Martha zat in eens recht overeind in haar bed. | |
[pagina 14]
| |
‘Ja - of eigenlijk, morgen nog niet. Morgen ga ik naar Arnhem, bij tante Jeanne logeeren, om haar te helpen klaar te komen voor de reis. En dàn gaan we naar den Harz, den heelen zomer. Is 't geen goddelijke invitatie?’ Martha begreep in eens: Willie wou weg. Als... die andere redenen er niet waren, zou Willie niet weg willen, zoo plotseling. Ze nam de handen van haar zuster in de hare en keek ernstig naar haar op. ‘Willie, lieve schat, zeg me eens eerlijk, zou je niet liever hier blijven?’ ‘Neen, neen. Morgen ga ik weg. Dag zus. Tot straks.’ En als een vogeltje wipte ze de kamer weer uit. | |
[pagina 15]
| |
Den heelen dag hadden de zusters 't druk met boodschappen doen en koffers pakken voor 't onverwachte vertrek. Martha voelde dof-droevig in zich iets treuren, of zij 't was, die haar zusje wegjoeg. Telkens vroeg ze of Willie niet nog een paar dagen wachten zou. Maar Willie won niet. De oude teederheid was heelemaal weerom. En, voor ze den volgenden morgen wegging, zei ze, een oogenblik met Martha alleen: dat 't beter was zoo, veel beter. Ze was niet lief tegen Martha geweest den laatsten tijd - dat kon ze niet helpen; maar nu speet het haar zoo. | |
[pagina 16]
| |
Nu zou 't wel overgaan - reizen was zoo heerlijk! Ze hadden allebei tranen in haar oogen. Toen kwam 't rijtuig voor en brachten Mama en Martha haar naar den trein. | |
[pagina 17]
| |
Zijn lange, donkere gedaante stond in de lichte deur-wijdte. 't Was of hij aarzelend zocht, voor hij binnenkwam. Martha's hart stond even stil. - Nu zocht hij Willie zeker, en zag háár niet eens; en hij zou dadelijk vragen, waar die was, en dat zou een zeker teeken zijn: hij kwam voor Willie alleen. Maar hij zocht háár. Want zoodra hij haar zag, lichtte een groote vreugde zijn gelaat op, en kwam hij naar haar toe, met uitgestoken hand. Martha voelde, dat ze bloosde, en ze | |
[pagina 18]
| |
zag ook over zijn donker gelaat een rooden gloed gaan. Haar moeder kwam binnen en vroeg, wat hij daar wel van zei, van Willie's weg-reizen. Daar had hij nog niets van gehoord. Ja, dat was heerlijk voor Wil, in den Harz zoo'n heelen zomer. Geen teleurstelling of spijt op zijn vriendelijk gezicht. Hij had quatre-mains meegebracht voor de zusters. Zou hij ze nu met Martha probeeren? | |
[pagina 19]
| |
Hun vingers stoeiden in vroolijk zoeken over de toetsen in een scherzo, dat ze door gingen à vue. De oude mevrouw, met een handwerk voor het raam, keek naar hen; er was weemoedige spijt in haar verwachting: zou voor haar oudste lieveling nog kunnen òp-bloeien het geluk, dat bijna vernield was geworden voor goed, door haar valsch gevoel van moederlijken trots en berekening?
Frans vroeg, of hij mocht blijven eten; hij had vergeten, om 't op zijn kamer te bestellen. | |
[pagina 20]
| |
's Avonds bood hij aan een brief weg te brengen voor Martha's moeder aan Willie, die nog van allerlei vergeten had; en hij vroeg Martha met hem mee te gaan. Ze doolden gearmd van de brievenbus af 't avond-stille park in. En ze spraken over Willie en over hun kindertijd; haar jaren van getrouwdzijn roerde hij nooit aan. Ze gingen langzaam, zwijgend weer naar huis. Hij had nog niets gezegd, en toch geloofde Martha 't nu. | |
[pagina 21]
| |
Den volgenden morgen, vroeg na 't ontbijt, liep ze 't zomer-park in. Een lichte blijdschap leefde in haar. Al haar twijfel, haar laatste weemoed was verdwenen als nevel, vluchtende voor de morgenzon. Ze had nu behoefte aan een bad van licht en lucht, als een vogel, die de vleugelen uitslaat om weg te drijven in wijde zonnelichte zomer-vreugde. Ze stond op eens voor een groot perk vol rozen. Het had dien nacht hard geregend, en nu waren honderden knoppen open gesprongen en lieten de roode, weeldevolle bloemen zien, voor 't eerst. | |
[pagina 22]
| |
Maar haar verwonderde het niet, het smolt juichend ineen met haar groote, wijd-bloeiende blijdschap. En als om haar heen rozen waren ontknopt aan al de boomen en rozen gestrooid op den weg voor haar voeten, zou haar dat niet verwonderd hebben. Ze zou alleen in haar over-rijk gevoel van weelde, zóó als ze nu deed, het gelaat bedekt hebben met de handen, om weg te bergen den triomf-lach van geluk, die òpkwam om haar mond, diep in-ademend de bedwelmend geurende morgenlucht. Toen hoorde ze plotseling zijn stem achter haar, verbaasd, dat hij haar hier vond, zoo vroeg. En ook dat verwonderde haar niet. En ze zag hem aan met al het geluk in haar ziel-doortintelde oogen, en zag | |
[pagina 23]
| |
het weerglansd op zijn blij-verrast haar aanziend gelaat. Toen zei hij, dat hij naar haar toe had willen komen, maar dat hij 't nog te vroeg vond, en daarom liep te wachten hier. Ze lachte nog vroolijker naar hem op: dan was 't maar gelukkig, dat ze hem hier ontmoette! En hij zei: hij had gisteren vergeten iets te zeggen... Ze vroeg niet wat. Of - vergeten niet. Uitgesteld, almaar uitgesteld. Maar nu wou hij er niet langer mee wachten. En hij vatte haar neerhangende hand, en vroeg, of ze begreep, wàt dat was? En haar blik was haar antwoord. |
|