De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 5 (herziene vertaling)
(1880)–J.L. Motley– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
Voorrede van den eersten drukDe toegevendheid, waarmede de geschiedenis van de Opkomst der Nederlandsche Republiek ontvangen werd, heeft mij aangemoedigd om mijne taak met vernieuwden ijver te hervatten. Een enkel woord schijnt noodig ter verklaring van den grooteren omvang, dien het hierbij aangeboden werk, in afwijking van het aanvankelijke plan bekomen heeft. De nauwe betrekking, onmiddellijk na den dood van Willem de Zwijger aangeknoopt tusschen het Koningrijk Engeland en het Gemeenebest der Nederlanden, had tengevolge dat de geschiedenis en het lot dier beide staten een tijd lang onafscheidelijk van elkander waren. De jaren van angst en spanning, waarin het groote spaansche plan tot onderwerping van Engeland en hervorming der Nederlanden door een enkelen handgreep langzamerhand tot rijpheid kwam, waren van het hoogste belang voor het toekomstig lot der twee landen en voor de zaak der nationale onafhankelijkheid. De listige samenspanning van Spanje en Rome tegen het algemeen menschenrecht verdient een geduldig onderzoek; want het is een van de groote lessen der geschiedenis. Lang bleef de crisis onbeslist, waarvan de gezondheid - misschien ook het bestaan - van Engeland en Holland afhing, en waarmede tevens een groot deel der Christenheid gemoeid was. Er zijn in de geschiedenis weinig zulke sterke voorbeelden van de gevaren die uit bijgeloof en dwingelandij ontspruiten, en van de zegeningen die uit de handhaving van godsdienstige en burgerlijke vrijheid voortvloeien, als de worstelstrijd oplevert tusschen Engeland en Holland aan de eene en Spanje en Rome aan de andere zijde, in het tijdvak dat ik getracht heb te beschrijven. Daarom kwam het mij noodzakelijk voor, de omstandigheden dezer samenspanning van koning en priester tegen het volk, zoo nauwkeurig mogelijk bekend te maken, en te doen zien, hoe hunne pogingen eindelijk door de samenwerking en de geestkracht van twee vrije natiën verijdeld werden. | |
[pagina VI]
| |
Daardoor kon in deze drie deelen slechts een kort tijdvak worden behandeld: het begint in 1584 en eindigt met den aanvang van 1590. Als men de hooge beteekenis der gebeurtenissen en hare gevolgen tot maatstaf neemt, zal die korte tijd het nauwkeurig onderzoek dat er aan ten koste is gelegd wel waard zijn. In het jaar 1588 was het dreigend gevaar voorbij: Engeland was behouden en het nieuwe nederlandsch gemeenebest was op vasten grondslag gevestigd. Het is mijn plan, in nog drie deelen, die met de drie welke thans het licht zien het werk zullen voltooien, de geschiedenis der Republiek tot aan de Synode van Dordrecht voort te zetten. Na dat tijdstip brak de Dertigjarige Oorlog in Duitschland uit; en ik koester den wensch om later de geschiedenis van dien aan belangrijke voorvallen zoo rijken worstelstrijd te schetsen, en daarmede de staats- en krijgsgebeurtenissen in Holland te verbinden tot op het tijdstip, waarop aan den Dertigjarigen Oorlog in Duitschland en den Tachtigjarigen Oorlog in de Nederlanden te gelijk een einde werd gemaakt door den westfaalschen vredeGa naar voetnoot(1). De bouwstoffen voor de drie eerste deelen, waren zoo overvloedig dat het zoo goed als onmogelijk was, ze in een kleiner bestek samen te dringen zonder het onderwerp te kort te doen. Het was wenschelijk, deze hoofdpunten der geschiedenis in het volle daglicht te plaatsen; terwijl de wet der perspectief in de geschiedenis veroorloven zal, in de volgende afdeelingen breede schaduwen te werpen, over de minder belangrijke gebeurtenissen. Opdat niemand er mij van beschuldige, dat ik van des lezers vertrouwen misbruik heb gemaakt door gesprekken, redevoeringen of brieven te verdichten, neem ik deze gelegenheid waar om te verklaren ofschoon dit ook uit de aanteekeningen aan den voet van bijna elke bladzijde blijkt dat aan geen der geschiedkundige personen een enkel woord in den mond wordt gelegd, waarvan men niet op de beste historische bewijsgronden weet dat hij het geschreven of gesproken heeft. Eene korte vermelding van de bronnen, waaruit ik mijne gegevens heb geput, zal wel niet overtollig wezen. Ik heb al de voornaamste kronieken en vlugschriften uit dien tijd, van Holland, Vlaanderen, Spanje, Frankrijk, Duitschland en Engeland, zorgvuldig doorzocht; daar die bronnen altijd in de aanteekeningen opgegeven zijn, is het onnoodig ze hier op te sommen. Verreweg de beste mijner bouwstoffen vond ik echter in geheel en al onuitgegeven stukken. | |
[pagina VII]
| |
De engelsche archieven zijn vooral rijk voor de geschiedenis der zestiende eeuw, en men zal in den loop van mijn verhaal zien, hoe veel ik te danken heb aan deze mijnen van historische schatten: de State Paper Office en de Afdeeling voor Handschriften van het Britsch Museum. Ofschoon beide deze groote nationale schatkamers zich in voortreffelijke orde bevinden, is het te betreuren dat niet alles in eene enkele verzameling is opgenomen, omdat daardoor den beoefenaar der geschiedenis veel moeite bespaard zou worden, aangezien deze thans verplicht is, zich herhaaldelijk van de eene plaats naar de andere te begeven, ten einde de verschillende deelen eener zelfde briefwisseling te vinden. Uit het nederlandsche Rijks-Archief heb ik allerbelangrijkste, geheel onuitgegeven oorkonden bekomen, met behulp waarvan ik getracht heb het verhaal der oudere inlandsche geschiedschrijvers te staven, toe te lichten en soms te verbeteren; en ik heb het grootste nut getrokken uit de onschatbare reeks van oorkonden en brieven van het stamhuis Oranje-Nassau, door den heer Groen van Prinsterer in het licht gegeven. Ik wensch op nieuw dien bekenden staatsman, en tegelijk den geleerden Rijks-Archivaris Dr. Bakhuizen van den Brink, mijn dank te betuigen voor hun bestendige vriendelijkheid en raadgevingen, tijdens mijn verblijf in den Haag. Grooter heuscheid kon ik niet verwachten dan mij in Holland te beurt viel, en ik ben hoogst erkentelijk voor de toegevendheid, waarmede mijne pogingen om de geschiedenis des lands toe te lichten juist dáár zijn opgenomen, waar die geschiedenis het best bekend is. Van veel dienst is mij ook geweest het onderzoek van een gedeelte der archieven van Simancas, waarvan zich het oorspronkelijke in de keizerlijke archieven te Parijs bevindt, en die mij, door de vriendelijkheid van den graaf de la Borde zeer gul werden voorgelegd. Ik heb voorts eene onwaardeerbaar voordeel getrokken uit de gansche briefwisseling tusschen Filips II, en zijne staatsdienaars en stadhouders, over de aangelegenheden der Nederlanden, van het tijdstip waarmede dit werk een aanvang neemt, tot aan den dood van dien vorst. Van de oorspronkelijke stukken te Simancas zijn, op last der belgische regeering, zorgvuldig afschriften gemaakt, onder het toezicht van den uitstekenden archivaris, den heer Gachard, die reeds een beknopt overzicht van een gedeelte daarvan in een fransche vertaling aan het publiek heeft medegedeeld. De vertaling en bekorting van zoo veel stukken zullen echter vele jaren vereischen, en daarom kan het lang duren eer de geheele briefwisseling - en vooral dat gedeelte dat betrekking heeft op het tijdvak waarover dit werk handelt - het licht ziet. Het was daarom voor | |
[pagina VIII]
| |
mij van het grootste belang de oorkonden zelven, onverkort en onvertaald, in te zien. Dit voorrecht is mij toegestaan; en gaarne betuig ik mijn dank aan Zijne Excellentie den heer Van de Weyer, den uitstekenden vertegenwoordiger van België aan het engelsche hof, aan wiens vriendelijke dienstvaardigheid ik hoofdzakelijk te danken heb dat mijne wenschen in dit opzicht bevredigd zijn. Een brief van hem aan den heer Rogier, minister van Binnenlandsche Zaken in België die insgelijks de beleefdste belangstelling liet blijken, waar het de bereiking van mijn doel gold, gaf mij de vergunning om deze briefwisseling grondig te onderzoeken: en ik hield mij verscheidene maanden te Brussel bezig met het doorlezen van de gansche briefwisseling, van het jaar 1584 tot aan het eind der regeering van Filips II. Zoo doende werd mij veel tijd en een bezoek aan de archieven van Simancas uitgewonnen; want het zou onmogelijk zijn de geschiedenis van dat tijdvak nauwkeurig genoeg te beschrijven, zonder een grondig onderzoek van de briefwisseling van den Koning en zijn dienaren. Ik verstout mij daarom te hopen, welk oordeel men ook over mijn eigen arbeid moge vellen, dat dit werk geacht zal kunnen worden, van innerlijke waarde te zijn; want de verschillende bouwstoffen waaruit het is samengesteld zijn oorspronkelijk en, voor zoo ver ik weet, nog door geen enkelen geschiedschrijver gebezigd. Gaarne grijp ik deze gelegenheid aan om den heer Gachard, Archivaris-Generaal van België, voor de voortdurende heuschheid en vriendelijkheid te danken, die ik van hem mocht ondervinden en tevens een gunstig getuigenis af te leggen van de bedrevenheid en het juiste oordeel waarmede hij zoovele bijzonderheden der geschiedenis van België en Spanje heeft toegelicht.
31, Hertford-Street, May-Fair, 11 November 1860. |
|