Chaerte.
DE Leytsche Sot, die bidt en doet nooden ter Feest,
De Sotten al gelijc, die tSantvoort zijn geweest:
Voorts een wt elcke Camer, die daer niet en waren,
Maer d'ongecapte Sotten roept hy aldermeest,
Ter wijl dat Sotten vreucht, veel droef heden gheneest,
Ghy die de Const zijt toegedaen, wilt hier vergaren
Met recht, want sulcken Feest en valt niet allle Iaren,
Dat Ioncker Mors, en vrou Lors, zijn Bruydegom en Bruyt
Die inde Maent van Mey te samen sullen paren,
En spelen doen op snaren, met clapspanen geluyt:
Elc Sot zijn blaes brengt mee, coemt met de hantpijp uyt
Om houbollich en ruyt// te danssen, springen, spelen,
Daer Mommers wel gemuyt// veel suyckers sullen delen.
De Bruydegom en Bruyt elc welcoom sullen heten,
Op tVoorspel, om te samen dic Erwitten te eten,
Met Couc deurslegen, op de Lantkermis manier:
Wilt inde Bruyloft doch de scheurfloyten niet vergeten,
Hy die tgebraen minst proeft, wert met het spit gesmeten
Twelc doet de malle liefd', want die sal blasen tvyer.
Drie uylen, fijn van Tin, te winnen zijn alhier:
Een Grooten uyl, een Botten uyl, een Slechten in tgetal.
De beste crijcht de Sot, die alle daghen schier,
Met een nieu Woort, en Bewijs, het volc vermaken sal:
Naer haer verdienst, de tweede, en derde crijcht geval:
Die vast de dagen al// wat aerdich brengt om prijs// voort
Want geen sot so mal// hy spreect somtijts een wijs// woort.
Om een belachelic pesent van elc Sot t'ontfangen,
Wert de Bruyt sittende ter gift met groot verlangen,
Mit een vijftich op haer buyc, daer onder hangt een ruicker
Wie daer met haspel-dicht, best roeren sal de wangen,
Een Tuyt van mengelen wert opte borst gehangen,
Op dat hy blijuen mach altoos den ouden zuycker:
Indien den tweeden in zijn dicht is geen misbruycker
Crijcht hy een Tinne tuyt, die hout een volle pint:
En die in Sotte reen, is d'alderminst ontluycker,
| |
Een Kindertuytgen cleyn hy mer tot prijs en wint:
Al die uyt mallicheyt dees Eele Const bemint,
V leering vroech begint// om het volc te vermaken,
Of u beualt geswint// het schimpen vande Draken.
Uoorts wort elcke Sot dit tot een Les gegeuen,
Dat geen schandael, noch lijfsgeuaer by hem bedreuen
En wert, daer hy hem veynst heel kintsch en Innocent,
Op prijs-verbeurtenis, en vorder al zijn leuen
Door geen onnosele te werden in geschreuen
By d'Archimorosooph, der Sotten President:
Mer wie met Vrou Lors can danssen plomp en jent,
Een Tinnen beecker wint vol leckere Candeel:
Wie tdrollichste Liedeken zal zinghen excellent,
Een Tinnen schotel crijcht vol bry van blomme-meel.
Die de Bruyt meest bot voordient, een Ring wint om zijn keel
Dees prijsen opt Toonneel// sullen werden gewonnen,
Met licht, en blaeckers veel// alle avonden begonnen.
Schrijft elc Sot, aen den geboren Sot in Leyen,
Wie dat voor zeecker hem daer comen sal vermeyen,
By Ioncker Mors, en Vrou Lors, om deelen zoete Bucken:
Tombijten sult ghy inden Doelen sien bereyen,
Al waer de Bruyt te spae haer maechdom sal beschreyen
Haer seer beclagende tonnut en gierich stucken:
Al zijn haer vrunden veel naer Vlaenderen vertrucken,
Men vinter noch wel meer daert niet op was vertrout:
Den tijt staet wel wat vreemt, men hoopt tsal beter lucken,
Indien ment niet te veel en mengt met clingen zout.
Van yemants eer, naem, faem te aenroeren, elc af hout:
Twaer goet dat jonc en out// alsulcx uytgesondert// lieten
Mer met een plompen bout, mach elc wel int hondert, schieten.
Tot een besluyt, wert elcken Sot geraen voor tbest,
Indien hy prijs begeert, in teerste noch int tlest
Niemant te roeren aen in spot tsy rijc of armen,
Mit vreucht, mer soet en sot uytvoerende de rest,
Spijt en twist schuwende niet minder dan de Pest,
Mer laet de malle liefde in elc een vry verwarmen:
En om dees Prijsen al, deurgaens verdient met zwarmen
Geue elcke Sot zijn stem met opentlic gewach
| |