Cryptogram
(1968)–Adriaan Morriën– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Verzen van een vader | |
[pagina 97]
| |
Twee meisjes, aan dezelfde gedachteloze
dans ontsprongen, zo verschillend
alsof een andere vrouw, een andere man
in ons bewogen.
Een mensheid, ongeboren
gebleven maar die in ons slaapt,
waaruit slechts deze kinderen zijn ontwaakt,
die zij vertegenwoordigen.
| |
[pagina 98]
| |
Melkborsten, niet voor mij bestemd
maar die ik kus.
Het ongeboren kind
mengt zich in mijn versmeltingslust.
Een overbodig werk
en daarom spel,
na de ontvangenis
die strengste toeval is.
| |
[pagina 99]
| |
Geboorte als een feest,
al doet het pijn.
Golfslagen kondigen de komst
aan van het kind.
't Ontzwemt zijn diepte,
stijgt aan 't licht
met een gezicht verblind van slaap
en hulploze verdediging.
| |
[pagina 100]
| |
Het kind ligt in zijn deken
gewikkeld als een engel in zijn wiek
en kijkt met ogen die
later nooit meer zo blinken zullen.
Een glans zo nieuw alsof het licht hem schiep.
Zo blinken later nog slechts haren,
huid, zuivere lichamelijkheid.
Oudere ogen hebben die volstrektheid niet.
| |
[pagina 101]
| |
Het kind begint te lachen, maakt
zijn lach niet af, denkt na,
luistert of kijkt, ziet wat heel klein is,
hoort wat nauwelijks kraakt.
Pas als het hoort terwijl het ziet
en lachend denkt of huilend aandacht schenkt,
kan het zijn vrolijkheid vergroten
met de herinnering aan zijn verdriet.
| |
[pagina 102]
| |
Wereld niet groter dan
de warmte van een vrouw,
de schouders van een man,
de ogen van een kind.
De zon heeft bij de wieg
haar doel bereikt
en dooft haar brand
tot lichtspel aan de wand.
| |
[pagina 103]
| |
Mijn vrouw wordt kind
als zij haar kind bemoedert,
het spartelend vlees bepoedert
of het banketwerk is.
Zij legt het in de wieg
en speelt ermee,
dwingt met een dankbaar oog
de blik die dwalen wil omhoog.
| |
[pagina 104]
| |
Een schede en een schoot:
't zwaard wordt ontbloot,
het kind wordt opgetild,
zijn dorst gestild.
Verzadiging van kind en man:
eerzucht en hulploosheid
spelen als leeuw en lam
in ogenblikkelijke eeuwigheid.
| |
[pagina 105]
| |
Drift wordt gestild tot spel
als dorst verzadiging bereikt,
de tepel wordt een speen,
de borst een lichaamsdeel.
De blik dwaalt af,
de lippen twisten met de melk,
de aandacht wordt verkwist
aan oppervlakkig vel.
| |
[pagina 106]
| |
Geboorte
wordt dagelijks herhaald,
't kind baart zichzelf
terwijl het ademhaalt.
Terwijl het schreeuwt en eet,
zijn vingers telt, zijn tenen spreidt,
zonder begrip van scheiding en getal,
verwonderd over menigvuldigheid.
| |
[pagina 107]
| |
Zon sterren wind
krijgen een nieuwe naam,
licht als de ogen van het kind,
eenvoudig als een raam.
Licht en beschaduwing
gaan hand in hand.
Geluid en stilte dringen door
tot de verwondering van het gehoor.
| |
[pagina 108]
| |
Verwantschap van het bloed
zelfs nog als zelfbedrog
en als verwijdering.
Ik mag nu wat ik moet.
Kussen vrij van dwang
en licht door wat is afgelegd,
waarin mijn jeugd wordt voortgezet
en overvleugeld door een man.
| |
[pagina 109]
| |
De wellust van het vaderschap:
reine bloedschande bij de aanblik van
het nekvel van mijn dochters,
de pasbegonnen naaktheid van een vrouw.
Alles is mij aanvankelijk vertrouwd:
mijn dierlijkheid bevrijd
van dwang die met hun onschuld
spelen kan.
| |
[pagina 110]
| |
De taal staat als een maal
gereed.
De lucht is vlees waarvan ik eet
en dat ik deel.
Het licht is toespijs op een feest.
Ik wijs op zoetheid in de schaal
en drink met lange teugen geest
zoals ik ademhaal en speel.
| |
[pagina 111]
| |
Viervoudig vlees,
verwisseling van geest.
Ik lig van mijzelf losgeraakt
in toekomst en begin uiteen.
't Geluid waarmee mijn schouder kraakt,
de lijnen van een kinderbeen,
huidglans en lucht die naar elkander smaakt:
't is een.
| |
[pagina 112]
| |
Nog half in slaap, warm
van de eigen warmte van haar bed,
houd ik mijn oudste dochter in mijn arm
en kus haar in haar nek.
Haar naaktheid komt tot leven,
koelt af en wordt gevuld
met eerste tastende bewegingen
die ik mijzelf aanreken als een schuld.
| |
[pagina 113]
| |
Blonde en bruine haren,
groene en blauwe ogen,
heldere nadenkendheid
en dromerige levenslust.
Beide heb ik gekust,
een volheid smakend
die beperking is
zonder gemis.
| |
[pagina 114]
| |
Hun rijk dringt door het onze heen:
een pop slaapt naast mijn schrijfmachine,
ontkleurd en met een uit de kom geschoten been,
mijn hand is kleverig van wat ikzelf niet eet.
Mijn somberheid verduistert hun plezier
en hun verdriet beperkt mijn vrolijkheid.
Uitwisseling van hoop en spijt,
verdeling van geluk en leed.
| |
[pagina 115]
| |
Zonlicht en zee.
De hemel de vergroting van mijn hand.
De golfslag langs de kust: stilste
beweging en bewegelijkste rust.
Ik roep mijn dochters en zij keren
bij mij terug als jonge honden die
hun schaduw apporteren
uit de verstrooidheid van het licht.
| |
[pagina 116]
| |
Eerder doodgaan dan zij:
een even grote ramp als andersom.
En groter nog want zij zijn jong
en het zou lijken of zij slapen.
Versteende zachtheid, stil
geworden beweging van een blik.
Maar ik: ontbinding, kramp,
verzet nog na mijn laatste snik.
| |
[pagina 117]
| |
De lange noodzaak van het leven
waar ik mijn dochters toe verplicht
door zwak te zijn geweest, een ogenblik,
toen mijn verlangen sterker was dan mijn begrip.
Als ik moest kiezen tussen leven
en nietzijn koos ik voor mijzelf het laatste.
Ik heb gekozen voor mijn kinderen, ondoordacht
ondanks nadenkendheid en zwak met zoveel kracht.
| |
[pagina 118]
| |
Groei die aan scheiding raakt.
't Kind wordt te groot
voor moeders schoot,
vaders eenzelvigheid.
Zelfstandigheid
van eigen eenzaamheid
en voorsmaak
van de dood.
| |
[pagina 119]
| |
'k Herken in mij
wat mijn ouders bewoog:
vaders hand, moeders oog
en beider angst.
Mijn leven breidt zich uit
in toekomst en verleden,
verwachting langgeleden
richt zich opnieuw vooruit.
| |
[pagina 120]
| |
Ik heb mijn vader vergeven
dat hij mij geboren liet worden,
sinds ik mijzelf niet vergeven kan
dat ik mijn dochters liet ontstaan.
Ik ben schuldig aan hun leven.
Alleen zij kunnen, later
als zij hun schuld ontdekken,
mij vergeven.
|
|