| |
9
Ik lees in de krant: De belgische ambassadeur, baron F.X.v.d.S.W., heeft gisteren in zijn ambtswoning te Den Haag de onderscheiding van officier in de Kroonorde uitgereikt aan dr. V.E.v.V. Het gekke van dat berichtje is dat dr. V.E.v.V., die in Amsterdam woont, de onderscheiding in Den Haag is gaan halen. De ambassadeur zal hem er eerst, misschien wel in een tweetalig briefje, van in kennis hebben gesteld dat het de koning heeft behaagd dr. V.E.v.V. de kroonorde te verlenen. Tegelijk zal men hem hebben uitgenodigd de versierselen op een bepaald tijdstip en op een bepaalde plaats,in casu de ambtswoning van de ambassadeur, in ontvangst te nemen. Een vloedgolf van vragen en veronderstellingen dringt zich bij zo'n simpel berichtje aan mij op.
Ik neem aan dat dr. V.E.v.V., die zijn titel ook aan een onderscheiding heeft te danken, op die eerste kennisgeving heeft gereageerd met een briefje waarin hij alvast zijn dank heeft uitgesproken. Hij zal evenmin hebben nagelaten om op zijn even eenvoudige als innemende wij- | |
| |
ze, zoals hij dat zelf noemt, te betuigen dat van alle stervelingen hij die onderscheiding het minst heeft verdiend. Alleen al die bevestiging zou interessant zijn om te lezen. Men mag hopen dat G.B., de conservator van het Letterkundig Museum te Den Haag, de belgische ambassadeur zal vragen hem het briefje van dr. V.E.v.V. voor zijn archief af te staan. Maar nu! Heeft dr. V.E.v.V. de afspraak met de ambassadeur in zijn agenda genoteerd?
Op het eerste gezicht is men geneigd uit te roepen: Natuurlijk niet! Zo'n belangrijke afspraak kun je niet vergeten! - Maar stil eens even! Juist omdat zo'n afspraak zo belangrijk is, bestaat er gevaar dat men haar, uit onbewuste zelfkwellerij, op het laatste ogenblik toch vergeet. De afschuwelijkste poetsen bakt de mens zichzelf. Het ligt dus voor de hand dat dr. V.E.v.V. de afspraak wel degelijk in zijn agenda heeft genoteerd, met een zekere verlegenheid misschien, maar toch ook met de ironie die hij een leven lang heeft volgehouden. Wat is er in hem omgegaan toen hij besloot het zekere voor het onzekere te nemen? Waar bevond zich zijn agenda? In een kledingstuk? Op zijn schrijftafel? Wat voor een agenda is het? Waarom heeft dr. V.E.v.V. een dergelijke agenda aangeschaft? Met wat voor een schrijfstift heeft hij de afspraak genoteerd? Op welk ogenblik van de dag? Keek hij uit het raam naar de bevroren Amstel met de verkleumde eenden? Neuriede hij? Jeukte zijn huid ergens? Maakte hij een sprongetje? Heeft hij die dag nog kunnen werken? Aan wie heeft hij verteld dat hij de belgische kroonorde zou krijgen? Hoe heeft dr. V.E.v.V. de dagen doorgebracht die aan de uitreiking zijn voorafgegaan? Dacht hij eraan voor het inslapen en onmiddellijk na het wakker worden? En als hij er na het ontwaken niet onmiddellijk aan dacht, wanneer dan wel? Is zijn uitzicht op de blauwe lucht, de wolken, is het toeval, waardoor ook hij aan alle kanten is omringd, erdoor veranderd? En toen eindelijk de afgesproken dag, die in het krantenbericht zo nuchter ‘gisteren’ wordt genoemd, was aangebroken, hoe is toen alles in zijn werk gegaan: wakker worden, voor de laatste maal als het ware, opstaan, scheren, wassen, kleden, kammen, schoenen aantrekken, ontbijten, op de klok en in de spiegel kijken? Is dr. V.E.v.V. per trein naar Den Haag gegaan? Heeft hij in Den Haag nog andere boodschappen gedaan? Begroette hij de ambassadeur als een oude kennis? Was hij zenuwachtig, voldaan, beschaamd, onverschillig of gevat, als iemand die weet dat hij er iets voor terug moet doen?
| |
| |
Voordat ik dr. V.E.v.V. ontmoette, had ik over hem gehoord als over iemand wiens roep van intelligentie, eruditie en geestigheid hem was vooruitgesneld. Ik had zijn gedichten gelezen, zijn kritieken in een rechtgeaard dagblad en ik had mij door zijn enige zwaarwichtige roman heengeworsteld. Zijn redacteurschap van F., vóór de oorlog, samen met t.B. en d.P., maakte hem in mijn ogen tot een legendarische figuur. Mensen die hem kenden spraken altijd eerst over zijn karakter. Door zijn geestigheid, die ik langs een omweg in de vorm van anecdotes en bons mots leerde kennen, liet ik mij inpalmen, daarmee een hollandse karaktertrek verradend. De Hollander, van aard zo ongeschikt triomf te vieren, zoals L.Th.L. heeft gezegd, bewondert niets zo buitensporig als de spirituele slagvaardigheid waartoe hij zelf niet in staat is. Ook daarin lijkt hij op de Duitser van wie hij zich juist zo nadrukkelijk wil onderscheiden. Ik was dus erg onder de indruk van v.V.'s alom geprezen geestigheid, benijdde de jongeman die een tijdlang zijn secretaris was geweest en liet mij op een middag in de trein door B.V., die nog meer schrijvers kent dan ik, niet zonder hartkloppingen voorstellen aan een heer van in de vijftig die in de krant zat te lezen en in wie ik van zijn portretten V.E.v.V. herkende. Een van de grote attracties van het literaire leven is voor de debutant dat herkennen van beroemdheden waardoor de legende gestalte aanneemt, dikwijls ten koste van die legende. Het was kort na de oorlog en wij waren op weg naar de poolse legatie in Den Haag waar de herdenking van Polens bevrijding werd gevierd. De koude oorlog was nog niet uitgebroken en Stalin ging nog voor een politicus door.
V.E.v.V. zag mij aan met het mengsel van speelse minachting, verveelde hoogmoed, verlangen naar sterke drank en gemoedelijke opgetogenheid dat ik toen erg bewonderde. In die tijd voelde ik mij, overigens net als nu, zo onaf dat ik v.V.'s klaarblijkelijke voltooidheid toejuichte. Hij beheerste de situatie met het gemak van de ervaren verzamelaar en met een onverschilligheid die ik voor echt hield en voor het toppunt van levenskunst. Behalve wat ik reeds heb opgesomd, drukte zijn blik terughoudendheid uit en een achterdocht die maar al te gerechtvaardigd was. Het was een virtuoze blik en misschien omdat ik erdoor tot nadenken werd gebracht, spraken wij weinig met elkaar. Ik was op mijn hoede. Eigenlijk kwam de verleiding, die er van V.E.v.V. als legendarische figuur op mij was uitgegaan, toen al tot een abrupt einde, hoewel ik het op dat ogenblik niet besefte. Zijn blik was interessant en raadselachtig, maar ook dof en koud. Ik vond hem
| |
| |
slecht gekleed. Ondanks het vuur van zijn conversatie leek zijn bloed niet warm en zijn bloedsomloop traag. Het viel mij tegen dat hij ijdel en eerzuchtig was. Het leek mij in tegenspraak met de rest en het ontnam aan zijn wanhoop de kans op grootheid waardoor onherbergzame landschappen of grillig gevormde dieren ons schokken. Hij liet zich in met een wereld waarvan hij zich had afgewend.
Van de receptie op de poolse legatie herinner ik mij nog alleen reusachtige pruimentaarten, hartelijke spraakverwarring, stukjes geroosterd vlees op stokjes en een stroom wodka. V.E.v.V., toen al voorzitter van het P.C., was pas ziek geweest en om een of andere reden mocht hij wel lopen maar niet staan; natuurlijk mocht hij ook zitten. Aangezien mij het staan door niemand verboden was, volgde ik hem uit de verte. Hij was bezig in franse conversatie uit te munten, een van zijn specialiteiten waarom hij, en ook dat is de aanduiding van een hollands gemis, even hard bewonderd werd als om zijn geestigheid. Ik wist zelf nog niet dat ik in hem teleurgesteld was en ik bewonderde zijn alcoholische geoefendheid. Hij lachte, waarbij hij zijn mond een beetje scheef trok, zoals hij ook bij het praten doet. Later bedacht ik dat hij lachte als een feestredenaar, ik bedoel als iemand die zo met het woord is vergroeid en er tegelijk zo'n minachting voor heeft dat ook zijn lachen erdoor is aangetast.
Na de receptie gingen wij, d.w.z. V.E.v.V., B.V. en ik, naar de woning van de dichter M.N. in een kleine steeg bij het Lange Voorhout. Een paar stappen en wij waren in een nadenkende omgeving. M.N. woonde in wat er van een middeleeuws klooster was overgebleven. Hij ontving ons in een kleine kamer waarvan de inrichting was gemoderniseerd en met uitzicht op een kleine tuin die door een muur van de steeg was gescheiden. In de tuin stond een moerbeiboom, de eerste die ik van mijn leven zag. Ook M.N. zag ik voor het eerst. Het was een dag vol eerste ontmoetingen. M.N. vertelde dat hij in zijn tuin een nachtegaal had. Wij geloofden hem op zijn dichterwoord. M.N., herstellende na een hartaanval, en v.V. spraken over hun ziekten, wat ik opvatte als een aardigheid tegenover B.V. en mij die zoveel jonger waren. Voor M.N. waren het ook de inleidende woorden van de gastheer die daarna een fles wijn ging halen, er al pratende de kurk uittrok en ons inschonk. Ik zette mijn glas op tafel en raakte het nauwelijks aan. M.N. en V.E.v.V. zaten ermee in de hand en lieten, als levensgenieters die door de dood worden bedreigd, het laatste zonlicht in de wijn fonkelen. De nadenkendheid van de omgeving nam dichterlijke
| |
| |
vormen aan. Het was aangrijpend maar tegelijk precieus en daarom kon het niet lang duren. Schertsend maakten de oudere dichters er een eind aan. Ik luisterde naar hun uitdagende gesprek over kwalen, symptomen en geneesmiddelen. Zij leken niet bang om voor oude mannen door te gaan, gecultiveerde behuizingen die op instorten stonden, een toestand die lang kan worden volgehouden. Voor dichters zou de angst om voor oud door te gaan ook ongepast zijn. Al schertsend vatten zij moed en speelden zowel doodsverachting als cynische levenslust of op zijn minst de behaagzucht van aan elkaar gewaagde meesters. Zij leken erg eensgezind, hadden aan een half woord of een woordspeling genoeg en voegden aan de avondstemming hun ervaren glimlach en geroutineerde gebaren toe. Als M.N. opstond, kraakte de houten vloer. Ook dat bevestigde voor mij zijn breekbaarheid. Wij allen werden overtroffen door de moerbeiboom die mij aan verre landen, vervlogen tijden en verbleekte mythologieën deed denken. Naderhand hoorde ik dat M.N. en V.E.v.V. een hartgrondige hekel aan elkaar hadden. Hun eensgezindheid in de avondzon, een gevolg van nieuwsgierigheid en van een drang tot verfijnde pesterij, was een voorbeeld van hooggespecialiseerde tact.
Ik ontmoette V.E.v.V. later bij allerlei gelegenheden, maar ik kwam geen stap nader tot hem, al stond ik dikwijls zo dicht bij hem dat ik hem kon aanraken. Ik werd mij van een medelijden bewust, dat natuurlijk vooral met mijzelf te maken had. Met een zekere trouw bezocht ik de vergaderingen van het P.C., meestal in een saai vertrek van Die Port van Cleve of een enkele keer in het Victoria-hotel. In deze vertrekken, hoog en diep opgeborgen in het ingewikkelde samenstel van negentiende-eeuwse gebouwen die sneller en grondiger waren verouderd dan de huizen uit voorafgaande eeuwen, was de lucht warm, droog en moeilijk in beweging te krijgen, maar desondanks niet ontvlambaar. Achter de tafel met het groene laken zat het bestuur: V.E.v.V. als voorzitter, N.D. als vice-voorzitter. Bij de V.v.L. was dat juist andersom. V.E.v.V. was de ziel van het P.C., voorzover zo'n instituut ooit een ziel kan hebben. Men ging er heen om hem te horen presideren, waarbij men dan nog, als een additioneel honorarium, het voorrecht genoot elkaar te zien. De geestigheid van v.V. als voorzitter was boven twijfel verheven, maar begon mij door de herhaling van het vocabularium te vervelen, zodat zij mij even droog voorkwam als de sfeer van die gehuurde en in rekening gebrachte zoldervertrekken.
| |
| |
Niemand is goed genoeg om zowel voorzitter van een P.C. als vice-voorzitter van een V.v.L. en omgekeerd te zijn. N.D. besefte dat na verloop van tijd uit zichzelf en het gaf hem aanspraak op sympathie. V.E.v.V. moest tot dat besef met list en geweld gedwongen worden. Met een beetje geheimhouding (waarmee bijna alles lukt) en een vleugje van hemzelf afgekeken vergadertechniek slaagde men erin hem in het bestuur van de V.v.L. te laten struikelen. Het brak mijn hart, al was het een van de mooiste ogenblikken van mijn leven, hem vrijwel zonder slag of stoot te zien verdwijnen, zo volledig dat hij niet eens meer de vergaderingen bezocht die mij vroeger zonder zijn tegenwoordigheid onvoorstelbaar hadden geleken. Zelfs nu, zes jaar later, betrap ik mij op een gemis, al is het van geruststellende aard. Al bleef v.V. voorzitter van het P.C., door onze heetgebakerde actie ten tijde van de hongaarse opstand dreigde zijn literaire hobby-club leeg te lopen. Meer dan een derde van het aantal leden zei het lidmaatschap op, waardoor v.V.'s grapjes over de benarde toestand van de financiën, die tot het repertoire van zijn voordrachtskunst behoorden, een ongewilde rechtvaardiging vonden. Vroeger werd daarin meestal door een regeringssubsidie voorzien. Het zou interessant zijn te vernemen of dat ook na de scheuring is gebeurd. Tenslotte zijn er ook reisbeurzen ingesteld om het de afgevaardigden van het P.C. mogelijk te maken de internationale congressen te bezoeken. Van het P.C. ben ik nooit meer lid geworden. Soms denk ik op een ongestoorde zaterdagmiddag: Waarom voel ik mij zo opgelucht? En ineens besef ik dat het komt doordat ik geen lid van het P.C. meer ben. Maar waarom was er ons zoveel aan gelegen iemand het speelgoed van onschuldige bestuursfuncties te ontnemen?
Het zou onoprecht zijn te beweren dat wij het voor v.V.'s bestwil hebben gedaan, zoals ouders tegen hun kinderen zeggen als zij ze onaardig behandelen. Toch is er wel iets van waar. Ik zag in V.E.v.V. kwaliteiten die anderen misten en waardoor hij boven hen uitstak, niet alleen in Die Port van Cleve. Het P.C., een rederijkerskamer waarin het voordragen uit eigen werk tot na de vergadering werd uitgesteld en, om eerlijk te zijn, als een maatregel van verlichte despotie spaarzaam werd toegepast, vertegenwoordigde natuurlijk geen enkel belang. Door zijn spraakvermogen en zijn alziend oog voor kleine prestiges was v.V. de geboren voorzitter. Door het klimmen der jaren, met het gevaar van verstarde vasthoudendheid, door een tekort aan bestemming en daardoor aan de behoefte om zijn tijd desnoods
| |
| |
met niets te vullen, raakte hij aan het presideren verslaafd. In zijn eentje wemelde hij van deelneming aan jury's en commissies waarvan hij, omdat men al niet met minder toekon, vanzelf weer voorzitter werd. Maar in zijn beste ogenblikken bewees hij dat hij oorspronkelijk voor iets beters in de wieg was gelegd en dat hij, door zo geestig en gevat te zijn, niet alleen de tijd van anderen maar ook zijn eigen kostbare ademtocht verdeed. Daar kwam bij dat hij, wanneer zijn geestigheid tekort schoot, te snel naar de voorzittershamer greep. Hij was eigenmachtig en hij omringde zich met gunstelingen. Je zag mensen van een bepaald type, die voor het eerst in de literatuur opdoken, vanzelf in zijn vaarwater raken; zoals de dichter W.B., uit Indonesië gerepatrieerd, waar hij op een avond ten huize van R.N. zijn ridderorde onder de stoel verloor (hij ook al!), zodat hij er de volgende ochtend om moest telefoneren. W.B. werd secretaris van het P.C., met een vertraging waarvan ik de oorzaak niet ken maar die zeker niet aan hemzelf is te wijten. Sommigen keken v.V. de geestigheid af en onthulden het mechaniek. In het P.C. kon dat alles geen kwaad, omdat het P.C. een wereldomvattend doodlopend slop is. Maar in de V.v.L. en in de literaire commissies en jury's stonden kleine concrete belangen op het spel. v.V.'s geestigheid belemmerde, als een doel op zichzelf, het vrije verkeer. Ik heb mij wel eens afgevraagd welk gebruik v.V. van de tijd heeft gemaakt die wij door onze dwarsdrijverij voor hem hebben losgekocht. Vorig jaaris hij president van het internationale P.C. geworden. Hij bedankte onmiddellijk voor een andere bestuursfunctie. Heeft hij gedacht: Kom, nu ik president van het internationale P.C. ben, geef ik die andere functie op?
De dichter M.N. stierf enkele jaren nadat ik hem had ontmoet. Ik heb hem nooit meer gezien. Ik ben ook niet op zijn begrafenis geweest omdat het, geloofik, sneeuwde, hoewel dat juist ook een reden had kunnen zijn om er wel heen te gaan. Ik dacht gisteren aan zijn moerbeiboom en toen herinnerde ik mij de bizonderheden van ons bezoek aan zijn huis. Ik denk vaak aan enkele bomen die ik heb gekend.
|
|