| |
| |
| |
Kolonie Suriname.
Oppervlakte, ligging, en grenzen.
Suriname, ook wel Nederl. Guyana genoemd, ligt aan de Noordkust van Zuid-Amerika.
Het wordt begrensd ten Noorden door den Atlantischen Oceaan, ten Oosten door de Marowijne, die het van Fransch-Guyana scheidt. ten Westen door de Corantijn van Britsch-Guyana en ten Zuiden door het Tumac-Humac-gehergte van Brazilië.
De landgrenzen van het Zuidelijk gedeelte van Suriname zijn echter onzeker, omdat de hovenloop van de grensrivieren, zoowel als de loop van de even bedoelde waterscheiding nog niet voldoende bekend zijn. Alleen de noordgrens. die gevormd wordt door den Atlantischen Oceaan, kan als vast worden aangenomen.
Waar de grenzen zoo onzeker zijn, kan natuurlijk de uitgestrektheid van Suriname niet nauwkeurig worden bepaald; men kan aannemen. dat de oppervlakte ongeveer 129100 KM2. bedraagt. dat is bijna 4 maal die van Nederland. Mochten alle grenskwestiën in het voordeel van Nederland worden opgelost, dan zou de kolonie eene oppervlakte van ongeveer 150.000 KM2 beslaan.
Suriname ligt tusschen de paralellen van 2° en 6° N.B. en de kustlijn tusschen 54° en 58° W.L. Daar de bevolking voornamelijk in enkele punten van de kuststreek en verder hier en daar langs de oevers der voornaamste rivieren is gevestigd, is het land, op een zeer klein gedeelte na. woest en onbebouwd: het in cultuur gebrachte deel beslaat nog geen 244 KM2.
Over een breedte van plm. 50 KM. is de noordelijke alluviale strook, waarvan een zeer groot gedeelte uit moeras-bosch bestaat, doch waarin ook boomlooze met gras en doornstruiken bedekte ‘zwampen’ voorkomen,
| |
| |
bijna geheel vlak. Als oases in de moeras-boschwoestenij liggen de plantages en de kleine bouwgronden. Daar achter volgt een plm. 15 KM. breede gordel of zône, die den overgang vormt tot het bergland, het zoogenaamde savannenland, bestaande uit uren lange vlakten, met een zandbodem, met weinig boomgroei, doch met hoog gras en kleine struiken bedekt.
Dieper in het land volgt de derde zône of het hoogland, waarin de vele rivieren ontspringen, die aan de kust uitmonden, en die, als 't ware, de eenige toegangswegen tot het binnenland vormen. Dat hoogere deel is nagenoeg geheel met wouden bedekt. Eerst in de laatste jaren, vooral sedert 1901, is men in dat binnenland stelselmatig doorgedrongen, met het doel den grond te onderzoeken en het terrein in kaart te brengen. De ontoegankelijkheid dier oerwouden, de uiterst moeilijke bevaarbaarheid van den midden- en bovenloop der rivieren, waarin talrijke rotsblokken, klippen, stroomversnellingen en watervallen, en het voor Europeanen soms gevaarlijke klimaat van de binnenlanden, maakten die onderzoekingen zeer bezwaarlijk, te meer daar geen of zeer weinig medewerking werd verkregen van de zwervende, halfwilde Indianenstammen, welke in het oerwoud schaars verspreid wonen, zoodat de tochten moesten ondernomen worden met behulp van de grootendeels langs den middenloop der rivieren wonende boschnegers, die vaak weinig willig waren hun hulp daarbij te verleenen. Ondanks die bezwaren is nu een groot deel van het uitgestrekte binnenland meer bekend geworden; althans is dit het geval met de belangrijkste rivieren, van het Oosten naar het Westen gerekend, de Marowijne, de Suriname, de Saramacca, de Coppename en de Nickerie en hare voornaamste bronnen; van de westelijke grensrivier de Corantijn weet men nog het minst.
Ook de richting der hoofdketenen van het gebergte en de hoogte der meest in het oog vallende toppen zijn thans bekend; van het in de richting Oost-West loopende Tumuc-Humacgebergte in het Zuiden, met toppen van 700 M. hoogte, scheiden zich twee ketenen in noordoostelijke richting af, terwijl zich in het westen nog het brongebergte van de Coppename verheft. Het westelijkste deel, het brongebied der Corantijn is nog niet doorzocht.
| |
| |
Het hoogland van Suriname is niet vulkanisch; de bodem bestaat voor een groot deel uit graniet en gneisgesteenten.
Het geheel hoogere, waarschijnlijk vruchtbare binnenland ligt, om de hierboven opgegeven bezwaren, nog onontgonnen en bijna geheel onbewoond, op ontginning te wachten.
Van wat meer belang voor de cultuur is 't lagere land, alwaar in de kust en langs de rivieren gelegen gedeelten, de plantages door dijken gevrijwaard worden tegen het dagelijksche vloedwater en door de zoogenaamde achterdammen tegen overstrooming van moeraswater in den regentijd, zoodat de eerste aanleg een reuzenwerk moet geweest zijn.
Er was een tijd, in het midden der 18de eeuw, dat zich in het kustland, vooral langs de Suriname, de Commewijne en de Cottica, tal van plantages bevonden, waarop suiker, koffie, katoen, later ook cacao verbouwd werd; dat was de echte slaventijd; de tijd van de oorlogen met de naar de bosschen gevluchte slaven, Marrons genoemd, van wie de tegenwoordige boschnegers de afstammelingen zijn; de tijd ook, waarin vele fortuinen in Suriname werden bijeengegaard.
Zoolang de aanvoer van negerslaven uit Afrika het verlies van werkkrachten door wegloopen als anderszins veroorzaakt, kon aanvullen, bloeiden de plantages en was er een aanzienlijke uitvoer van suiker, koffie, katoen, terwijl ook cacao, tabak en indigo verbouwd en veel timmer- en meubelhout verwerkt werd. Het kwijnen der plantages begon evenwel toen die aanvoer ophield en openbaarde zich in het verlaten van vele, die langzamerhand tot de wildernis terugkeerden. In 1800 waren er nog 641 plantages; in 1850 was dat cijfer gedaald tot 273; het bereikte zijn laagste punt toen in 1863 de proclamatie der vrijverklaring een einde maakte aan de slavernij en die plantagearbeiders in 1873, na de opheffing van het Staatstoezicht, dat hen dwong onder contract op de plantages te werken, grootendeels aan zich zelven werden overgelaten.
De poging, in 1845 gewaagd, om Europeesche boeren, als kolonisten zich te doen vestigen, faalde, hoewel thans nog een 270 van hunne afstammelingen nabij Paramaribo als landbouwers gevestigd zijn.
| |
| |
Gaandeweg kwam er echter wat verbetering; aan sommige vroegere slaven werden door het Gouvernement kleine perceelen land afgestaan, om voor eigen rekening stapelproducten op kleine schaal te verbouwen; toen die maatregel goede uitkomsten bleek te hebben, werd deze uitgebreid tot creolenarbeiders, zoodat vooral langs de Saramacca en de Nickerie, later ook elders, vestigingsplaatsen ontstonden en een deel van de verlaten plantages weer bebouwd werden.
Ook aan de wederopleving van de groote plantages onder Europeesch beheer, werd gedacht. Door immigratie, eerst van Britsch-Indische koelies, later, vooral sedert 1890 ook van Javanen, verkregen de nog bestaande plantages weder werkkrachten. Daar de tijden voor de suikercultuur niet gunstig waren, door lage prijzen, als anderszins, werd cacao nu het hoofdproduct, terwijl ook de aanplant van koffie behouden bleef. Geholpen door deze immigratie heeft de kolonie van den grooten landbouw ongeveer kunnen behouden, hetgeen zij in 1873 had.
Tevens bleven velen van die immigranten, Britsch-Indische vooral, na afloop van hun contract achter en werden aan hen, kosteloos, evenals aan de voormalige slaven en de creolenarbeiders, kleine perceelen land geschonken, waardoor aan den kleinen landbouw meer en meer uitbreiding werd gegeven, en het kustland weer wat meer bewoond werd en in ontginning kwam.
Dank zij die immigratie heeft de kolonie hare bevolking met ongeveer 35 pCt zien toenemen. De verkregen uitkomst kan bevredigend genoemd worden, in aanmerking nemende, dat eerst sedert een tiental jaren ernstig gestreefd wordt naar vestiging, ‘kolonisatie’, der immigranten, na afloop hunner arbeidscontracten.
Op grond van een en ander kan de verwachting worden uitgesproken, dat Suriname thans een betere toekomst tegemoet gaat. De kolonie heeft vooral behoefte aan menschen, aan bewoners; het land is rijk en vruchtbaar genoeg.
| |
De reis naar en van Suriname en het reizen in de kolonie.
Werd een halve eeuw geleden de reis naar West-Indië nog per zeilschip gedaan, later met Fransche mail- | |
| |
booten, sedert de laatste jaren bestaat er een directe geregelde veertiendaagsche verbinding tusschen Amsterdam en Paramaribo; de stoomers van de Koninklijke West-Indische Mail, die zeer geriefelijk zijn ingericht, vertrekken geregeld des Vrijdags om de veertien dagen van Amsterdam en duurt de reis naar Paramaribo 16 tot 18 dagen.
De 14-daagsche mailbooten varen van Paramaribo, over Demerara, Trinidad, Venezuela tot Curaçao, en verder van daar over Haïti naar New-York; vandaar terug naar Paramaribo is men 42 dagen onderweg geweest en heeft men een groot gedeelte van West-Indië kunnen zien. De reis terug van Paramaribo naar Nederland gaat over Hävre, waar de passagiers van boord kunnen gaan, om verder hun reis over land te vervolgen.
Bovendien heeft de K.W.I.M. sedert kort, vier groote keurig ingerichte stoombooten in de vaart gebracht, die wekelijks tusschen Paramaribo en New-York over Barbados en Trinidad varen, en die hoofdzakelijk voor het snel overbrengen van de bacoven naar de Amerikaansche markt zijn gebouwd.
De verbinding met Europa wordt ook geregeld onderhouden door de Fransche Maatschappij ‘Compagnie Général Transatlantique’, die eens per maand van St. Nazaire via Martinique alhier aankomt. Deze booten doen de haven van Paramaribo aan op hun route naar Cayenne.
Met de zusterkolonie Demerara (Britsch-Guyana) is er eene geregelde veertiendaagsche vaart via Nickerie, Paramaribo en vice versa met de stoomers van de firma Sproston & Co., gevestigd te Demerara. Eens per maand doen deze booten ook Cayenne (Fransen Guyana) aan via Paramaribo.
De booten van ‘The East Asiatic Coy Ltd’ gevestigd te Kopenhagen onderhouden een maandelijksche vaart met Paramaribo en de Deensche Antillen.
Over het reizen in de kolonie geschiedt dit bij gebrek aan wegen, meest te water.
Naar Coronie, Nickerie en Albina varen Gouvernements zeestoomers, die de reizigers in 10, 14 en 11 uren van Paramaribo daarheen brengen. Voorts vaart er dagelijks, teneinde gemeenschap met de plantages te onderhouden, een rivierboot van uit de hoofdstad, de Commewijnerivier op, tot even voorbij de voormalige militaire post Sommelsdijk; zij keert denzelfden dag des middags
| |
| |
terug. Aan deze vaart is aangesloten eene verbinding met de plantages boven Sommelsdijk gelegen in de Boven-Commewijne en de Cottica.
Driemaals 's weeks vaart er een gouvernementsrivierboot van de hoofdplaats, de Boven-Surinamerivier en tweemaal 's weeks de Saramaccarivier op. Bovendien laten enkele particuliere stoombarkassen en motorbooten de Boven-Suriname, de Commewijne en de Cottica bevaren.
In 1904 is men begonnen een spoorweg aan te leggen, van de hoofdplaats Paramaribo naar het achterland, tusschen de rivieren Saramacca en Suriname; op 29 October 1910 waren 163 K.M. gereed en in exploitatie.
Sedert werd besloten de spoorlijn in de richting naar de Marowijne, voorloopig tot Dam, boven de vallen der Sarakreek, te verlengen. Bevolkingscentra worden er niet door verbonden. Het zijn voornamelijk de gouddelvers en degenen, die het binnenland intrekken om balata (bolletrie-melk, gutta-percha) in te zamelen, die van den spoorweg gebruik maken, evenals de kleine landbouwers, die zich bijna onmiddellijk na de opening van den spoorweg tot op bijna 40 K.M. afstand van Paramaribo langs dien baan hebben gevestigd en op hunne grondjes hun bedrijf uitoefenen. Op deze wijze is nu reeds Lelydorp op plm. 16 K.M. van de stad ontstaan.
Buiten Paramaribo heeft Suriname slechts enkele wegen, zoodat alle vervoer binnenlands langs de vele groote rivieren, waarlangs de geheele bevolking gevestigd is, plaats heeft. Dat vervoer geschiedt met stoomers, tentbooten, corjalen enz.
Vroeger gebruikten de reizigers uitsluitend de zware tentbooten, die door een zestal slaven moesten worden geroeid; men was daarbij geheel afhankelijk van de getijden.
De voetpaden, welke eertijds door het binnenland voerden, zijn geheel verdwenen, sinds de tochten tegen de weggeloopen slaven.
| |
Het klimaat.
Suriname ligt in de heete luchtstreek tusschen 2° en 6° N.B.
Het is er dus warm, maar door de vele regens, de frissche winden, de luchtige kleeding, het dagelijks baden,
| |
| |
is de warmte ook voor Europeanen dragelijk, te meer daar op het warmste gedeelten van den dag veelal niet wordt gewerkt. Vooral de ochtenduren zijn vrij koel en na zonsondergang treedt weer een aangename temperatuur in. Des nachts kan het wel eens zoo koel zijn, dat een lichte deken welkom is.
In een land zoo dicht bij den evenaar gelegen, zijn dag en nacht steeds nagenoeg even lang en duurt de schemering kort. De temperatuur is des morgens om 8 uur gemiddeld 25,3°, des namiddags om 2 uur 29,1° en des avonds om 9 uur 25,9° C. De dagelijksche temperatuurswisselingen zijn dus in den regel niet groot, doch bij uitzondering stijgt de thermometer wel tot 36° C en daalt wel eens tot 22° C.
Kent men dus in Suriname geen afwisseling van jaargetijden en de daarmee gepaard gaande belangrijke temperatuursverschillen, men onderscheidt wel vier seizoenen, waarvan de namen het karakter aanduiden. Van ongeveer midden Februari is n.l. het jaar te verdeelen in een ‘kleine droge tijd’, tot half April; een ‘groote regentijd’ tot het midden van Augustus; een ‘groote droge tijd’, tot half November en een ‘kleine regentijd’, die de beste tijd wordt geacht voor acclimatisatie van nieuw aangekomen Europeanen; het aangenaamste en koelste seisoen is echter de kleine droge tijd.
Gedurende den grooten regentijd vallen zware stortregens, waardoor de rivieren buiten hare oevers treden en de lage landen overstroomd worden. De jaarlijksche regenval bedraagt, op 209 regendagen, ruim 2300 m.M., d.i. meer dan driemaal zooveel als in Nederland.
Zware onweders kondigen het begin van het droge seizoen aan, de rivieren trekken zich in hare beddingen terug en de waterstand is in den benedenloop weer afhankelijk van eb on vloed.
Oostelijke winden, van Z.O. tot N.O. zijn regel, westelijke winden zijn uiterst zeldzaam en duren slechts eenige uren. Orkanen, zooals op de Antillen voorkomen, zijn in Suriname onbekend.
De noordelijke kuststrook is gezond, het Savannengebied minder en ten aanzien van het woudrijke binnenland heeft de ondervinding geleerd, dat alleen afstammelingen der vroegere plantage-slaven (boschn.) in voldoende mate bestand zijn tegen de aldaar heerschende koorts. In het
| |
| |
noordelijk gedeelte van de kolonie komt malaria na afloop van den grooten regentijd, in de maanden Augustus en September, ook wel voor, doch meestal in goedaardiger vorm.
Men kan dus zeggen, dat het klimaat van het bewoonde gedeelte van Suriname over het algemeen vrij gunstig is, ook voor Europeanen, wanneer zij geregeld en matig leven en de noodige beweging nemen.
't Valt echter niet te ontkennen, dat de hooge temperatuur, de ingespannen arbeid in een tropisch klimaat en de eentonigheid van het dagelijksch leven bij velen afmattend werken op lichaam en geest en daarom zijn, na een eenigszins langdurig verblijf in de kolonie, verloven naar de gematigde luchtstreek noodig, om nieuwe krachten op te doen.
| |
De Bevolking.
De zeer gemengde bevolking van Suriname bestaat uit de volgende:
Indianen (Roodhuiden), behoorende tot verschillende stammen, voornamelijk Arowakken en Caraïben. Deze inboorlingen zijn de oorspronkelijke bewoners van Suriname. Zij zijn, behalve de Caraïben, over het algemeen zachtaardige menschen met veel kunstzin. Misbruik van sterken drank is een hoofdoorzaak van hun achteruitgang en vermindering in aantal. Er leven nu nog ongeveer 1600 Indianen, meest in de binnenlanden, doch ook in de Savannen en in de kuststreek. Zij staan nagenoeg buiten het maatschappelijk verband. De bestuurszorg bepaalt zich tot het uitdeelen van kleine geschenken.
Boschnegers, d.z. afstammelingen van Afrikanen, die op het einde der 17e eeuw van de Goudkust, de Congo en van Soedan werden aangevoerd, om de Indianen, die te zwak of te onwillig bleken voor den plantagearbeid, te vervangen. Men schat, dat er ongeveer 300.000 slaven werden aangevoerd, doch velen stierven, terwjjl anderen uit afkeer voor geregelden arbeid hunne meesters ontvluchtten en zich in de oerwouden vestigden. Herhaalde expedities tegen die vluchtelingen hadden niet 't gewenschte gevolg en ten slotte werden zij met rust gelaten. De boschnegers zijn luidruchtiger en vrijer in hun optreden. Hunne zindelijkheid op lichaam en woning wordt geroemd, doch overigens zijn nog vele van hunne
| |
| |
gebruiken met een goede hygiène in strijd. Zij wonen meest in de binnenlanden in dorpen onder hun eigen Hoofden, waarvan sommigen een jaargeld en onderscheidingsteekenen van de Regeering ontvangen. Er worden ook boschnegers in de kuststreek aan de Cottica aangetroffen. Voor 't vervoer langs den midden- en bovenloop der rivieren naar de goudvelden, bewezen de boschnegers belangrijke diensten. Hun aantal wordt geschat op 8000.
Chineezen, in 1858 en 1865 ingevoerd, thans ten getale van ongeveer 1050, zijn voornamelijk winkeliers en waschbazen.
Britsch-Indiërs, sedert 1873 als contractkoelies ingevoerd, om te voorzien in het groote gebrek aan arbeiders op de plantages, na afschaffing van de slavernij. Velen van hen (plm. 20.000) hebben zich na afloop van hun vijfjarig contract in de kolonie gevestigd als kleine landbouwers en handwerkslieden.
Ongeveer 5900 zijn nu nog als contract-koelies werkzaam.
Zij zijn werk- en spaarzaam en over het algemeen rustig en vreedzaam. Zij zijn Engelsche onderdanen.
Javanen, werden ook ingevoerd als contractanten voor den plantage-arbeid.
Bij den aanvang van 1910 waren ruim 5500 als zoodanig werkzaam, terwijl bijna 3400 vrije Javanen zich in Suriname hadden gevestigd. Zij zijn ook rustige menschen, doch minder vlijtig en spaarzaam dan de Britsch-Indiërs. Zij zijn Nederlandsche onderdanen.
Plannen bestaan om meer Javanen naar Suriname te doen emigreeren.
Blanken, ruim 2000, waaronder een duizendtal Nederlanders, andere Europeanen en Amerikanen en een gering aantal hunner afstammelingen vormen eene vlottende bevolking; de overigen zijn reeds lang, van onder tot ouder, in de kolonie gevestigde Israëlieten. De blanken zijn ambtenaren, officieren, kooplieden, plantagehouders enz.
Van de Nederlandsche kolonisten, afstammelingen van de Hollandsche boeren, die in 1845 als kolonisten in de kolonie zijn gekomen, zijn nog ongeveer 270 in Suriname gevestigd, die zich met veeteelt onledig houden.
Kleurlingen, ruim 50000, ontstaan uit verbintenissen van blanken met negers of Indianen, of van de laatsten met
| |
| |
negers. Naar gelang van hunnen afkomst heeten zij mulatten, mestiezen, karboegers, enz. Onder deze categorie zijn ook begrepen de talrijke z.g. stadsnegers (ter onderscheiding van de boschnegers), die te Paramaribo en elders wonen.
De totale bevolking van Suriname bedraagt ongeveer 90.000 zielen. Was de kolonie even sterk bevolkt als Nederland, dan zouden er 25 millioen menschen wonen.
Bij zulk eene gemengde bevolking is het te verwachten, dat er, wat aangaat zeden, gewoonten, kleeding, enz. groote verschillen bestaan.
Britsen-Indiërs en Javanen gedragen en kleeden zich grootendeels als in hun eigen land. Opmerking verdient de eigenaardige kleeding (kotto) der negervrouwen: wijduitstaande bontgekleurde op crinolines gelijkende rokken, laag uitgesneden, los jakje van achter met twee linten en zonderling geknoopte hoofddoeken.
De meeste Chineezen zijn katholiek en van de boschnegers en Indianen zijn velen tot het Christendom bekeerd door de Moravische Broeders en door de Katholieke Missie.
De taal die onder beschaafde algemeen gesproken wordt en de officieele is, is het Nederlandsch. De boschnegers spreken het z.g. neger-engelsch, een mengelmoes van verschillende talen, vooral Engelsch; dat dialect is ook de omgangstaal der lagere volksklasse, doch wordt langzamerhand door het Nederlandsch verdrongen.
| |
Paramaribo.
De hoofdstad der kolonie is omstreeks het midden der 17e eeuw gebouwd op een schelplaag, dicht bij de monding der Suriname-rivier.
Vooral in den loop der 18e eeuw breidde de stad zich uit. Zij telt thans 35000 zielen en is verdeeld in 6 binnen- en 2 buitenwijken, terwijl niet ver van de stad de Hollandsche boeren, afstammelingen van de kolonisten van 1845, wonen.
De huizen van Paramaribo zijn bijna allen van hout.
Zij staan veelal naast elkaar, slechts door een poort (negerpoort) gescheiden, hebben geen galerijen en geen gang, zoodat men letterlijk met de deur in huis valt, en zijn niet omringd door tuinen. De bouwtrant is geheel Europeesch, ten koste van de zoo hoog noodige frischheid, doch langzamerhand begint hierin eenige verbetering te
| |
| |
komen en worden de huizen meer geschikt gemaakt voor de tropen, o.a. door het vervangen van de schuiframen door de z.g. Roomsche jalouzieën.
Paarden en rijtuigen worden weinig gehouden en de meeste huizen hebben dan ook geen stal en remise. Badkamers, waterclosets en keukens vindt men in de meeste gevallen buiten het hoofdgebouw. Op de achtererven staan kleinere slecht geventileerde woningen, soms krotten, die door de eigenaars der huizen aan personen uit de lagere volksklasse worden verhuurd.
Er wordt weinig werk van de inrichting der woningen gemaakt. Wegens de groote vochtigheid der lucht, de vele insecten en ook in het belang der hygiène, vindt men in de huizen weinig tapijten en gordijnen en zelden behangen wanden.
De straten, die veelal echt Hollandsche namen dragen hebben geen trottoirs, zijn ongeplaveid en dientengevolge in den grooten regentijd soms onbegaanbaar.
Trams rijden er niet in de stad en stationneerende rijtuigen vindt men er evenmin.
De gelegenheid bestaat er echter, om met een der 4 net ingerichte stalhouderijen, met ‘Up-to-date’ rijtuigen op rubberbanden een toertje te maken in de koele avondlucht. De prijzen die er voor gerekend worden per rit staan gelijk met die der Europeesche.
Sedert October 1909 is er gasverlichting te Paramaribo. Deze nieuwe verlichting, die voor de kolonie een groote aanwinst mag gerekend worden, is ook daarom bij de bevolking groot opgenomen, zoodat in betrekkelijk korten tijd, de petroleum die algemeen gebruikt werd, door gas heelemaal verdrongen zal wezen.
Verscheidene breede straten zijn door prachtig geboomte, Mahonieboomen, Koningspalmen, e.a. in fraaie lanen herschapen.
Er zijn eenige ruime pleinen, waaronder het Gouvernementsplein aan de rivier. Op dat plein staat de houten woning van den Gouverneur of het Gouvernements-hôtel, waarachter een palmentuin, die toegankelijk is voor het publiek. Op het plein worden tweemaal per week muziekuitvoeringen gegeven.
Op het Plein vindt men de voornaamste openbare gebouwen van Paramaribo, zooals de Administratie van Financiën (het voormalig stadhuis), een steenen gebouw
| |
| |
met houten toren, het Hof van Justitie, eveneens een steenen gebouw, dateerende uit de 18e eeuw, de Gouvernements-secretarie e.a.
Het Militair hospitaal ligt in een fraaien tuin en is uitstekend ingericht, ook voor de opleiding van geneeskundigen. Het aantal patienten, voor het grootste gedeelte niet-militairen, wisselt af van 500 tot 700 per jaar.
Het garnizoen is gehuisvest in het fort Zeelandia, waar ook de meeste officieren wonen.
Paramaribo, telt vele kerken, waarvan twee van steen; heeft één Bank (de Surinaamsche), een koloniale bibliotheek, een post-, telefoon-, telegraafkantoor, een vrijmetselaarsloge en een zijtak van ‘the Ancient Order of Foresters’ en de Buitensociëteit ‘het Park’, waar gegeregeld muziek door het Militair kapel des Zaterdagsavond wordt gemaakt en danspartijen worden gegeven.
| |
Het Bestuur.
't Bestuur wordt door de Koningin opgedragen aan en Gouverneur als Haar vertegenwoordiger.
Als zoodanig benoemt en ontslaat deze ambtenaren, voor zoover ze niet door de Koningin worden benoemd en ontslagen, heeft het Opperbevel over de koloniale Strijdmacht, het Opperbeheer over de geldmiddelen en het recht van Gratie. Wetten en verordeningen worden door den Gouverneur afgekondigd.
De Gouverneur wordt bijgestaan door een adviseerend College, dat den naam draagt van ‘Raad van Bestuur’. Daarin hebben de Procureur-Generaal en drie andere door de Koningin benoemde leden zitting. De Gouverneur moet het advies van dat College inwinnen over alle te maken koloniale verordeningen en kan het over alle andere aangelegenheden raadplegen.
De Wetgevende Macht der kolonie wordt uitgeoefend door den Gouverneur en de Koloniale Staten, die door de ingezetenen, die belasting betalen van een jaarlijksch inkomen van minstens f 1400, worden gekozen. Het aantal leden bedraagt minstens 18 en hoogstens 25 en zij hebben zitting voor 6 jaren. De Voorzitter en Ondervoorzitter worden voor elk zittingsjaar door den Gouverneur uit de leden benoemd.
De Koloniale verordeningen, die de Gouverneur den Staten aanbiedt, worden door hen goedgekeurd, gewijzigd
| |
| |
of verworpen. Daarna worden zij onverwijld aan de Koningin gezonden, die het recht heeft ze te vernietigen.
De Begrooting der kolonie wordt door den Gouverneur, na den Raad van Bestuur gehoord te hebben, aan de Koloniale Staten aangeboden. Deze nemen de begrooting al of niet gewijzigd aan, waarna zij, omdat steeds een belangrijke bijdrage uit 's Rijks schatkist tot aanvulling noodig is, bij de Regeering in Nederland ingediend. Eerst na goedkeuring van de al of niet door de Kamers gewijzigde begrooting, wordt deze in Suriname afgekondigd.
De middelen, waaruit de kosten der koloniale huishouding moeten worden bestreden, zijn o.a.: Inkomstenbelasting, Accijns op het binnen- en buitenlandsch gedistilleerd, belasting op huurwaarden van huizen, Rij- en voertuigen, belasting op Goud, Balata, Zegel- en successierechten, Passage en Vrachtgelden voor het vervoer met Koloniale Vaartuigen, enz. enz. Voor 1910 werden de Inkomsten op ruim 4 en de Uitgaven op 5 millioen geraamd, zoodat door het Moederland in een tekort van 9 ton gouds moest worden voorzien.
Suriname is verdeeld in 12 Districten, waarvan de stad er één uitmaakt. De overige districten worden bestuurd door Districts-Commissarissen, bijgestaan door Districts-Secretarissen.
Het hoogste rechterlijke College is het Hof van Justitie te Paramaribo voor crimineele zaken. De rechtspraak in kleine zaken geschiedt door den Kantonrechter.
Het toezicht over het Onderwijs is opgedragen aan een Inspecteur. Er zijn vele en goede scholen, waar het onderwijs in het Nederlandsch wordt gegeven en het neger-engelsch uitgesloten is. Er bestaat leerplicht van kinderen van 7-12 jaar.
De landmacht bestaat uit een korps koloniale troepen onder bevel van een Kapitein; eene Schutterij te Paramaribo onder een Majoor, en een Gewapende Burgermacht onder een Kapitein in elk der districten.
Een korps politiedienaren onder een Commissaris, die zorgt voor de orde en rust.
De Administrateur van Financiën, is belast met het beheer der financiën van de kolonie, der Domeinen en van het Immigratiefonds.
De Gouvernements-Secretaris, is belast met algemeene zaken en met het toezicht op Indianen en Boschnegers.
| |
| |
Een oorlogschip, dat in de West-Indische wateren is gestationneerd, bezoekt jaarlijks Paramaribo. Koloniale Vaartuigen, waarmee ook particulieren, volgens vast tarief worden vervoerd, onderhouden dagelijks de gemeenschap met de districten.
| |
Het leeven in Suriname.
Omdat de morgenuren de aangenaamste zijn, staat men in Suriname gewoonlijk om 6 uur, de arbeidende klasse reeds om 5 uur op.
De winkels zijn om 7 uur geopend, de kantoren en scholen om 8 uur.
Op de gouvernementsbureaux eindigen de werkzaamheden om 2 uur; particuliere kantoren zijn van 8-12 en van 3-5 geopend.
Over het algemeen is het leven vrij eentonig, maar in bijna elke Surinaamsche familie wordt muziek gemaakt en er wordt veel gedanst, doch overigens wordt aan kunst weinig gedaan. Concerten en tooneelvoorstellingen van dilettanten hebben van tijd tot tijd plaats; de opbrengst wordt veelal aan liefdadige doeleinden besteed.
Veel werk wordt gemaakt van de verjaardagen van het Koninklijke Huis, vooral van den 31n Augustus. Er is dan een heele week feest in de hoofdstad en kermis op het Plein en van alle kanten komen boschnegers en arbeiders van de goud- en balatavelden naar de stad, om feest te vieren.
Uit den aard der zaak bestaat er tusschen de verschillende rassen, die in belangen en denkwijze zoozeer van elkander verschillen, ook in Suriname eenige afscheiding.
| |
Het dieren en plantenrijk.
De meeste Europeesche huis- en andere tamme dieren, zooals honden, katten, paarden, koeien, schapen, geiten, hoenders, eenden vindt men ook in Suriname. Europeesch vee en ook honden kunnen er moeilijk aarden en degenereeren.
Slachtvee is er niet voldoende voor de behoefte en wordt daarom ingevoerd uit Demerara (Britsch Guyana) en Venezuela.
Groote verscheurende dieren: jaguar (panter), coegoear of poema (roode tijger), zijn zeldzaam.
| |
| |
Andere wilde dieren (planteneters) zijn de tapier, die in Suriname buffel wordt genoemd, wilde varkens, herten, verschillende soorten van apen, hazen, konijnen en bunsings, vooral die op gevogelte belust zijn. Kleine krokodillen (kaaimannen) komen in de rivieren voor, ook verschillende leguanen en kleinere hagedissen. Verschillende soorten van slangen, waaronder de giftige ratelslang en de reusachtige boa constrictor. Van de andere kruipende dieren verdienen de buitengewoon groote kikvorschen en padden vermeld te worden.
Er zijn in Suriname vele fraai gevederde vogels, zooals de colibri's, blauwe vogeltjes, flamingo's en papegaaien; doch vogels, die fraai zingen, zijn betrekkelijk zeldzaam. De z.g. stinkvogel is een giersoort, die van afval leeft en zich verdienstelijk maakt als straatreiniger.
Suriname is zeer rijk aan insecten, waaronder schitterend gekleurde kapellen, lichtende kevers (lantaarndragers) en vuurvliegen.
Lastige of gevaarlijke insecten zijn de in sommige jaargetijden zeer talrijke muskieten, zandvlooien, patatenluisjes die, men door 't loopen in het gras kan opdoen, kakkerlakken, duizendpooten, schorpioen, wier steek zeer pijnlijk is en vele soorten van mieren, die alles wat eetbaar is bedreigen, waarom de pooten van de provisiekast, in met water gevulde kommetjes geplaatst moeten worden.
Vermelding verdienen nog de buitengewoon groote spinnen met behaarde pooten (boschspinnen).
De rivieren van Suriname zjjn over het algemeen zeer vischrijk. Vooral worden vele snoeken en verwanten soorten aangetroffen.
Suriname telt vele soorten van palmen; de kokospalm komt veel voor in het district Coronie, vanwaar ook coprah wordt uitgevoerd, d.i. de in stukken gebroken en gedroogde kern van de kokosnoot, waaruit de olie wordt bereid, die een hoofdbestanddeel vormt van plantenboter en kokoszeep.
Suriname is zeer rijk aan allerlei smakelijke vruchten. Daarvan is in de eerste plaats te noemen de bacove (banaan of pisang), waarvan de cultuur in de laatste jaren belangrijk is uitgebreid. Met een Maatschappij te Boston heeft het Gouvernement een contract gesloten voor de levering van bacoven, welke door eenige
| |
| |
plantages, die voor die cultuur subsidie ontvangen, worden geleverd.
Andere vruchten zijn ananas, papajas, meloenen en allerlei soorten van oranjeappelen.
Van de aardvruchten moeten vooral de cassave en de pinda's genoemd worden. Van cassavemeel wordt brood gebakken en op andere wijze voedsel bereid. Als voedingsgewas vervult de rijst een veel minder belanrijke plaats dan in de Oost, doch de cultuur ervan wordt met kracht ter hand genomen en belooft veel voor de toekomst. Bij de inboorlingen vormen echter de banaan en verder de cassave, andere knolgewassen en de maïs nog het hoofdvoedsel.
De belangrijkste voortbrengselen van den grooten landbouw zijn suiker, cacao en koffie.
De cacaocultuur is door eene ziekte van het gewas zeer achteruitgegaan.
Suriname is zeer rijk aan fraaie en duurzame houtsoorten, uitstekend geschikt voor timmer- en meubelhout.
| |
Handel en Nijverheid.
Handel en Nijverheid zijn nog weinig ontwikkeld in de kolonie.
Uit achterstaand overzicht, vermeldende de geldswaarden van de belangrijkste artikel van in- en uitvoer gedurende 1909, blijkt in welke mate Suriname aan den wereldhandel deelneemt, tevens wat de kolonie voornamelijk voortbrengt en met welke landen vooral wordt handel gedreven.
Cacao, suiker en koffie zijn nog steeds de voortbrengselen van den grooten landbouw, waarmede Suriname nog een eenigszins belangrijke plaats in den handel inneemt; sedert enkele jaren is daar bijgekomen de uitvoer van bacoven, die evenals de eerstgenoemde producten op de plantages worden verbouwd.
Hout en balata zijn de boschproducten, die eveneens, door tusschenkomst van Europeesche handelaren, tot den handel bijdragen. Hout wordt uit de uitgestrekte bosschen in het achterland van Suriname gehaald, daaronder is veel zeer goed bouw- en timmerhout; de uitvoer is echter uiterst gering in vergelijking met den voorraad in het binnenland; door de onvoldoende en ongeregelde communicatie-middelen en doordien de waardevolle boo- | |
| |
menzeer verspreid staan, is de exploitatie zeer bezwaarlijk. Belangrijker voor den handel is de balata of bolletrie-melk, die sedert ongeveer 20 jaren, sinds de vraag naar getah-pertjah is toegenomen, wordt ingezameld. Door insnijdingen in de bolletrie-boomen, die groepsgewijze in het binnenland, doch soms dagreizen uit elkander voorkomen, verkrijgt men een kleverige vloeistof, die stolt en in vellen naar de stad wordt gebracht.
Goud wordt sedert 1875 gewonnen op onderscheidene plaatsen, vooral langs de Marowijne en hare nevenrivieren. De ontginning geschiedt op kleine schaal door wassching van den goudhoudenden grond. De terreinen waar de goudwinning, krachtens eene concessie van het Gouvernement, geregeld plaats heeft, worden ‘placers’ genoemd. De bezwaren aan 't goudzoeken en aan de ontginning verbonden zijn vele, doordien de goudvindplaatsen meest gelegen zijn ver van de bewoonde streken waarheen geen wegen leiden, zoodat soms dagen, ja, weken lang, hetzij door het bosch een pad gekapt moet worden, hetzij in een open vaartuig langs de rivieren over stroomversnellingen en watervallen geroeid moet worden. Is de ontginning op het placer een-maal aangevangen, dan blijkt het klimaat veelal vele ziekten te veroorzaken. Toch kan de goudontginning in Suriname eene toekomst hebben.
Andere mineralen zijn nog niet in ontgingbare hoeveelheid gevonden.
Behalve de vijf suikerfabrieken, welke thans nog werken, bezit Suriname geen groote nijverheidsondernemingen; twee lucifersfabrieken, die Inlandsch hout gebruiken voor het maken van de doosjes en stokjes, eenige houtzaagmolens, een ijs. en eenige sodawater en limonadefabriekjes zijn verder de eenige inrichtingen van dien aard; nagenoeg alle fabrieksproducten moeten worden ingevoerd.
Uit het overzicht van den invoer blijkt, dat die hoofdzakelijk bestaat uit voorwerpen voor de dagelijksche benoodigdheden.
Suriname heeft geen ontwikkeld achterland; de handel is er beperkt tot het verruilen van de weinige eigen producten, die de kuststrook oplevert; alleen de toenemende exploitatie van de goudvelden in het binnenland kan wat meer vertier aanbrengen.
| |
| |
De Boschnegers en Indianen dragen toch in zeer geringe mate bij tot de voeding van den handel; hunne behoeften zijn weinig en hun nijverheid is weinig ontwikkeld. Beide rassen vervaardigen waterkruiken uit een roodbruine klei, die in het vuur gedroogd en door Indianen met figuren en arabesken beschilderd worden. Deze kruiken, soms goglitten of goglets genoemd, - groote en kleine, ronde, langwerpige, soms in den vorm van dieren, - worden algemeen in Suriname zelf gebruikt, omdat zij het water bij uitstek koel houden.
Van zaden en pitten weten de Indianen soms fraaie voorwerpen te vervaardigen; mandjes, armbanden, servetringen worden door Europeanen als merkwaardigheden aangekocht en naar Europa meegenomen en verzonden. Van nut zijn ook de door hen gemaakte voorwerpen, onmisbaar bij de bereiding van het cassavebrood.
Verder vervaardigen de Indianen veel hangmatten en vlechten zij van rietvezels een soort van mandjes, baskieten genaamd, die veel gebruikt worden en waaronder er zijn, die uitmunten als kunstwerken van handenarbeid.
Ook de Britsch-Indische koelies houden zich met het vlechten van mandjes en waaiers onledig. De stadsbevolking houdt zich zoo goed als niet met handenarbeid tot het vervaardigen van voorwerpen bezig; hoewel het land rijk is aan bouwstoffen voor allerlei nijverheid maakt men liever gebruik van ingevoerde voorwerpen, waarvoor de grondstoffen in het land zelf als 't ware voor het grijpen liggen.
De groote zeevisscherij is kort geleden begonnen en wel door de firma Sträter, Esser & Co. alhier; dank zij de ondernemingsgeest van deze Firma waardoor de bevolking in de gelegenheid is gesteld zoo goedkoop mogelijk de zeevisch ten alle tijden te koop te krijgen.
In de binnenwateren worden met booten gevischt, en verder wordt visch gevangen in de zwampen of in vischgaten, die aangelegd worden met het doel visch te fokken voor het verbruik. Op verscheiden verlaten plantages aan de zeezijde heeft men opzettelijk het water vrijen toegang gegeven, om ook hier visch aan te kweeken.
|
|