Toen ik een jonge man was, ging ik naar Kurunikreek bij het dorp Menu Entu. Ik trouwde een vrouw die wel een vader had. Samen met hen ben ik naar Aaro gegaan en daar vestigden we ons. Mijn schoonvader was een pijaiman. Hij hield niet van veel mensen in zijn buurt. Deze gewoonte nam ik van hem over. Hij had mij ook een medicijn gegeven waardoor mijn gedrag veranderde. Jakande, zo heette mijn schoonvader. Hij heeft veel mensen genezen.
Mijn schoonvader was ook erg wreed. Ik volgde hem ook daarin en mishandelde elke persoon die in onze omgeving kwam en die ons bekend was. We gingen tot het uiterste...moord! Wij dachten dat het goed was, maar in plaats daarvan hadden we alleen maar vijanden. Het was slecht van ons, dat weet ik nu. Ik vertel het nu omdat ik nu véél spijt heb van wat ik in het verleden heb gedaan. We waren met zes mannen die ‘wild’ waren en we hadden geen medelijden, met geen enkel mens. We wisten heel goed in het bos te vechten en te overleven! We waren ook niet bang om een berg te beklimmen als we een bepaald middel hadden ingenomen. Zo leefden wij toen... heel diep in het bos. We waren ook héél goede dansers binnen onze cultuur.
Toen... kwam er een eind aan onze slechte leefwijze. Op een dag hoorden we vreemde geluiden in het bos die onze richting opkwamen. We wisten niet wie het waren. We hadden ons natuurlijk wel voorbereid.
De eerste man die uit het bos kwam was Japoma. Hij stak zijn handen omhoog en zei: ‘Leggen jullie je wapens neer. Wij zijn geen wilde mensen. Wij zoeken jullie!’ Het was mijn broer! En juist hem heb ik niet direct herkend. Hij sprak goed tot ons, over de wil van God.
Daarna kwamen er vijf blanken naar ons dorp. Ze hebben ons onze siwarapa's afgenomen en ze hebben goed met ons gesproken. Die avond floot ik op mijn sari (fluit) en Claude Leavitt, de zendeling, zei: ‘Je moet niet fluiten, want dat is niet goed.’ En ik zei tegen hem: ‘Leer mij om goed te leven. Zeg me wat ik mag doen en wat niet.’ En hij vertelde mij over het andere leven. Toen ben ik anders gaan leven. Zij zongen liederen en wij zongen die mee. Toen ze vertrokken zeiden ze dat we mee moesten gaan, maar we wilden niet. Pas veel later kwamen ze speciaal om ons te halen en om ons Jezus te laten aannemen als verlosser. Niet alleen ik, ook de anderen zijn bekeerd.
Uit: ‘Sikare’, Maandkrant Kwamalasamutu, juni 2010.