Zenobia
is de vrouw van Rhadamistos, die tegen het midden van de 1e eeuw n.C. zijn oom, de Armeense koning en Romeinse bondgenoot Mithridates, van de troon verdreef en tenslotte in 68 op bevel van Galba vermoordde. Op zijn beurt werd Rhadamistos verdreven door de Parthen, die Tiridates op de troon installeerden. Rhadamistos moest in 51 samen met de zwangere Zenobia hals over kop vluchten. Tacitus verhaalt in de Annalen dat Zenobia het tempo van de vluchtenden niet kon volgen. Omdat zij niet in handen van de achtervolgers wenste te vallen, bad zij haar man haar te doden. Haar man gaf gehoor aan haar smeekbede, stak haar neer en wierp haar lichaam in een rivier. De wond was echter niet dodelijk. Zij spoelde aan op de oever, waar zij door herders werd gevonden. Tacitus besluit zijn relaas met de mededeling dat zij naar het hof van Tiridates werd gevoerd, waar zij als een koningin werd behandeld.
De vondst van Zenobia aan de oever van de rivier komt een enkele keer voor in de kunst, bijvoorbeeld op een doek van Poussin 1657-60. Het Tacitus-verhaal is naverteld door Painter 1567 en daarna enkele malen geadapteerd in de theatergeschiedenis, bijvoorbeeld door Montauban 1653 en Crébillon 1711 en door Metastasio in een door onder meer Porpora 1740 en Hasse 1763 op muziek gezet libretto.