door deze disgenoot, die de kwaliteit van het voedsel prees, toe te voegen dat de maaltijd hem had kunnen bevallen als hij alleen zou hebben getafeld. Hij bleef tot zijn laatste snik consequent in zijn afkeer van mensen: hij overleed aan een ziekte waarvoor hij niet de hulp van een arts wenste in te roepen. Ploutarchos geeft tenslotte de tekst van een grafschrift van Kallimachos: ‘Aan alle kanten van mijn graf staan dorens en staken. Je zult bij nadering je voeten verwonden. Ik, Timon de misantroop, woon hier. Ga voorbij en spreek veel verwensingen uit. Maar loop door.’
Loukianos beschrijft in een dialoog hoe Timon, straatarm nadat hij met te gulle hand heeft gegeven aan zijn medeburgers die hem in zijn daaropvolgende armoede mijden als de pest, de goden aanroept om harder op te treden tegen het mensdom. Zeus besluit hem opnieuw rijk te maken en weer komen de Atheners op Timon af als vliegen op de stroop. De misantroop, door schade en schande wijs geworden, verdrijft hen met stokslagen en scheldkanonnades.
Aristophanes maakt in zijn komedies, met name Lysistrata 411 en De vogels 414, schampere opmerkingen over Timon. Strabo beschrijft het ‘Timonium’ van Marcus Antonius. Cicero bespreekt in zijn Tusculanae disputationes de misantropie van Timon als een ziekelijk gevolg van een onbeheerste streving van de ziel.
De dialoog van Loukianos, die mogelijk teruggaat op een op enkele fragmenten na verloren gegane komedie van Antiphanes uit de 4e eeuw v.C, ligt in later tijd ten grondslag aan een aantal toneelstukken: als eerste Boiardo 1487 in opdracht van Ercole di Ferrara, daarna Carretto 1497 voor Isabella d'Este. Ook Shakespeare volgt, althans in de hoofdlijnen van het tweede deel van zijn Timonstuk ca. 1607, de Loukianos-tekst. Hij schildert eerst hoe een goedhartige en royale Timon ten slachtoffer valt aan vleierij en oplichterij, en hoe hij zich na zijn financiële ondergang terugtrekt in een grot. Timon, inmiddels een mateloze mensenhater, wordt na het vinden van een schat opnieuw belaagd door vleiers, die nu op ruwe wijze de deur wordt gewezen. Alkibiades, die op het punt staat met een leger tegen Athene op te trekken, krijgt aanmoedigingen en financiële steun. Voor de verschillende anekdotes waarmee dit verhaal is gelardeerd, put Shakespeare uit de genoemde biografieën van Ploutarchos. De Spanjaard Méxia ontleent aan dezelfde bronnen de karaktertekening, waarin vooral de bruutheid van Timon wordt benadrukt, in zijn stuk La silva de varia lección 1540, dat ten grondslag ligt aan een verhaal van Painter in diens Palace of Pleasure 1566. Purcell/Shadwell 1694 maken een entr'acte bij Shakespeare. Loukianos is ook de bron voor een Nederlandstalige tragedie met de Griekse titel Timon misanthropos van Meulewels 1636. In een Timon-stuk 1899 van Fabre, die een heel eigen verhaal bouwt rond de wederwaardigheden van de mensenhater, is een belangrijke rol weggelegd voor de Atheense massa die frequent op het toneel gebracht wordt.
Timon wordt zozeer het schoolvoorbeeld van een mensenhater, dat literaire werken die over misantropie handelen zonder dat hij als personage optreedt, toch zijn naam dragen: bijvoorbeeld een komedie van Soden 1789 (Der neue Timon), een episch gedicht van Bulwer-Lytton 1846 (The New Timon) en een drama van Dümmler 1917 (Timon von Athen). F. Bruckner parafraseert in zijn tragedie 1932 het stuk van Shakespeare. Hij inspireert ook tot een bescheiden Timon-traditie in de beeldende kunst, bijvoorbeeld een schilderij van Dance 1767.
Bertram 1906; Bullough 1966.