Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdHoratiizijn de drielingzoons van Horatius, die leefden onder de regering van de derde koning van het jonge Rome, Tullus Hostilius. De bewoners van Alba Longa en van Rome ondernamen toen over en weer rooftochten die leidden tot oorlog. Omdat de twee nabuurvolken gevaar van de Etrusken hadden te duchten, werd overeengekomen dat het conflict niet zou worden beslecht door een massale slag die beide volken zou verzwakken, maar door een reeks tweege- | |
[pagina 128]
| |
vechten. Het volk waartoe de verliezers behoorden, zou zich onderwerpen. Tot de beslissende strijd worden aan Romeinse zijde de drie Horatii bereid gevonden. Aan de zijde van Alba staat eveneens een drieling, de Curiatii, even oud als hun tegenstanders. Twee van de drie Horatii komen in het strijdperk om; de derde, Horatius geheten, doet alsof hij op de vlucht slaat en weet dan met de door verwondingen verzwakte, en hem daarom op verschillende afstanden achtervolgende Curiatii één voor één af te rekenen. Het volk van Alba onderwerpt zich dientengevolge aan Rome, maar komt enige tijd later in opstand. Als de overwinnaar Horatius in de stad terugkeert ontmoet hij zijn zuster die verloofd is met een van de Curiatii. Als het meisje, bij Livius Horatia geheten, een door haar broer meegevoerd kledingstuk herkent als dat van haar verloofde en begrijpt dat deze is omgekomen, geeft zij zich over aan rouwbeklag. Vanwege dit onpatriottische rouwbetoon steekt Horatius haar neer onder de uitroep dat het zo iedere Romeinse dient te vergaan die weent om een vijand. Na dit misdrijf wordt Horatius voor Tullus gevoerd. Deze laat de beslissing over aan het volk, dat na een beroep van de vader van Horatius op de heldhaftigheid van zijn zoon en op het inderdaad toch ongepaste rouwbeklag van zijn dochter, de jonge Horatius vrijspreekt.
De toedracht wordt uitgebreid verteld door Livius en is een van de beroemdste verhalen uit de oude tijden. Zo komt het in de Romeinse literatuur herhaaldelijk voor als toonbeeld van heroïsch patriottisme waarvoor alles moet wijken. Valerius Maximus voert het doden van de zuster aan als een duidelijk exemplum van uiterste maar gerechtvaardigde strengheid. Strenger nog is Aretino in zijn toneelstuk van 1546. Het zijn de weeklachten van de zuster, niet eens voor haar verloofde maar voor haar twee gevallen broers, die Horatius terecht naar het zwaard doen grijpen; men behoort na een overwinning niet te jammeren. Na verschillende andere toneelbewerkingen is de belangrijkste theater-adaptatie de tragedie van Pierre Corneille uit 1640, waarin de Horatius die het zal overleven, gehuwd is met een Curiatius-dochter, Sabina, en een Horatius-dochter, door Corneille Camilla gedoopt, met een van de Curiatii. Deze broer en Camilla zien met innerlijke verscheurdheid de tweestrijd naderen; voor Horatius en Sabina echter gaat de eer van Rome respectievelijk Alba Longa boven alles. Men kan het stuk lezen als een uitdrukking van de verscheurdheid van de Franse aristocratie in de dan woedende strijd om de troonopvolging. Hoofdthema blijft evenwel een rechtvaardiging van de meest gestrenge heroïek en strikte ereregels. Zo toont de vader Horatius zich uiterst verontwaardigd over de vermeende vlucht van de overlevende broer en later gispt hij hem, niet zozeer omdat Camilla niet had mogen sterven, maar omdat ze niet had mogen sterven door de hand van een broer. Van Zonhoven gaf in 1626 aan de geschiedenis een gelukkige ontknoping. De tragedie van Corneille is bepalend voor latere theaterwerken als de Nederlandse bewerking van Jan de Witt 1648, Wetter 1654, The Roman Father van Whitehead 1750, een op het stuk van Whitehead gebaseerd ballet van Novara en opera's van Salieri/Guillard 1786 en Cimarosa/Sografi 1796. Uit de 20e eeuw kennen we een ‘Lehrstück über Dialektik für Kinder’ van Brecht 1935 over de slimheid van de schijnbaar vluchtende Horatius, die land en volk beschermt en zo de klassenstrijd dient, en een drama van Heiner Müller 1973 waarin Horatius na de vermoording van de zuster eerst wordt gelauwerd en dan onthoofd. In de beeldende kunst van de oudheid is het duel tussen de twee drietallen zelden voorgesteld: zo kennen we een voorstelling op het marmeren fries van de Basilica Aemilia op het Forum Romanum uit de late Republiek (»Romulus & Remus). Het thema keert terug in de 16e eeuw, bijvoorbeeld in een | |
[pagina 129]
| |
Galle, klok met ‘De eed van de Horatii’, ca. 1805, marmer en brons, 62 × 60 cm. Residenzmuseum, München. De beeldengroep is naar het schilderij van Jacques-Louis David 1785. Op de basis wordt de rouwende Horatia gadegeslagen door haar overlevende broer en is voorts mogelijk het pleidooi van de vader Horatius ten overstaan van koning Tullus afgebeeld. Een gelijke klok bevindt zich in het Stadhuis, nu Koninklijk Paleis, te Amsterdam.
| |
[pagina 130]
| |
fresco van de Cavaliere d'Arpino in het Palazzo dei Conservatori te Rome 1595-99 en in een stucreliëf van Kuhn in het slot Weikersheim eind 16e eeuw. Andere aspecten van het verhaal maken pas later opgang. Lagrenée schildert in 1753, zoals Girodet en Desmarais voor de Prix de Rome van 1785, de niet door Corneille ten tonele gevoerde, maar wel door Rollin in zijn populaire Histoire romaine 1738-48 beschreven dood van Camilla. Waarschijnlijk heeft een scène uit Novara's ballet David het motief verschaft voor zijn schilderij uit 1785, waarop de drie broers de eed afleggen in de handen van hun vader. Het doek, met de uiterst strak vormgegeven vastberadenheid van de drie jongemannen, maakte een verpletterende indruk, vooral vanwege de sterk emotionele geladenheid van de beweging. Het werd eerst tentoongesteld in Rome, waar het werd bezichtigd door onder meer Kauffmann, Hamilton en Goethe, en later in de Franse hoofdstad. Het voor Louis xvi gemaakte werk werd ervaren als uitdrukking van heroïsche opofferingsgezindheid, die echter niet op de monarchale staat maar op het vaderland betrokken was. Crow 1978; Johnson 1989; Meusel 1988; Rosenblum 1970; Wind 1938-39. |
|