met geen van de gestalten die hij aanneemt, succes. Tenslotte verandert hij zich in een oude vrijster die hoog opgeeft van de liefde en van Vertumnus. Als hij daarna de gedaante aanneemt van een mooie jongeman, weet hij Pomona voor zich te winnen.
Het Ovidius-verhaal van Pomona in haar tuin met bloemen en fruit en de oude manende vrijster en koppelaarster komt in de kunst van de oudheid niet voor; het is daarentegen een vaak terugkerend motief in de schilderkunst van de nieuwe tijd. Vooral in de Lage Landen is het geliefd als zinnebeeld van een wenselijke vereniging in een vruchtbare liefde, tegelijkertijd ook genre-tafereel van een oude vrouw en een jong meisje tussen haar bloemen en fruit. Een kleine selectie: Goltzius 1613 (Rijksmuseum Amsterdam) en 1615, Tengnagel 1617 (Rijksmuseum Amsterdam), A. Bloemaert o.m. 1620, Moreelse ca. 1630 en De Witte 1644 (beide Museum Boymansvan Beuningen Rotterdam), F. Bol o.m. 1644, Van den Eeckhout ca. 1666 en 1669 en Van de Velde 1670.
Het tweetal is in de Italiaanse schilderkunst verwerkt door onder meer Melzi begin 16e eeuw en Pontormo 1521 (fresco in de Villa Medici in Poggio a Caiano). Jordaens 1625 en H. Bloemaert 1635 (Centraal Museum Utrecht) brengen het meisje alleen, Netscher 1678 (Rijksmuseum Amsterdam) gebruikt haar voor een portret in mythologische aankleding. Rubens combineert Pomona en Demeter als zijnde de personificaties van de vruchten der aarde en Boucher 1749 neemt haar in een elementen-cyclus op als de Aarde. In de beeldhouwkunst zijn er voorstellingen van onder meer Lemoyne 1760, Camille Claudel 1905, Maillol 1907 en Marini (een groot aantal werken tussen 1935 en 1949). Het Pomona-verhaal is uitgebeeld in een in de 16e en 17e eeuw veel gekopieerde serie tapijten ca. 1545-50 uit het atelier van Willem Pannemaker te Brussel, bewaard in het Kunsthistorisches Museum te Wenen en in El Pardo bij Madrid.
De eerste opera van Franse bodem, een pastorale van Cambert/Perrin 1671, heeft het verhaal van Ovidius tot onderwerp.
Sluijter 1986.