laatste lettergrepen van hetgeen tot haar werd gezegd, kon herhalen. Narkissos wees haar zo bot af dat haar lichaam uit treurnis verdorde en versteende en alleen de echoklanken bleven voortbestaan.
De afgewezen meisjes vroegen de godin Nemesis (volgens sommige auteurs echter Aphrodite of Eros) wraak te nemen voor deze geringschatting van hen en van de liefde. Nemesis bracht Narkissos ertoe na een jachtpartij verkoeling te zoeken bij een bron. Hij werd prompt verliefd op zijn in het heldere water weerkaatste spiegelbeeld en bleef aan dit beeld, het onbereikbare object van zijn liefde, gekluisterd totdat hij weggekwijnd was. Zelfs bij de overtocht naar het dodenrijk zou zijn schim nog hebben geprobeerd zich te spiegelen in het water van de Styx. Op de plaats waar hij overleed bloeide een bloem: de narcis.
In een andere versie komt hij aldus aan zijn einde, nadat hij vervloekt is door de hopeloos verliefde jongeman Ameinias, die hij door zijn afwijzing tot zelfmoord had gedreven en daartoe zelfs een zwaard had gezonden. Volgens Pausanias tenslotte zocht Narkissos in zijn spiegelbeeld de trekken van zijn al even mooie, overleden zuster.
Het thema, dat waarschijnlijk in relatie staat met het in de oudheid aangenomen verband tussen het zich spiegelen en de dood, is een hellenistische vinding en komt dan ook pas vanaf die tijd in literatuur en beeldende kunst voor. Op Pompeiaanse wandschilderingen en op mozaïeken onder meer te Antiochië zien we hem zittend op een rots, terwijl hij zijn spiegelbeeld bekijkt. Reliëfs en gemmen laten de jongen staande zien, het hoofd in de nek.
In de middeleeuwen is het thema van de schone schijn populair. Men vindt het onder meer in de Alexanderroman 12e eeuw, de Roman de la rose 13e eeuw van Guillaume de Lorris en Jean de Meun en in de Epistre d'Othéa à Hector ca. 1400 van Christine de Pisan. In L'amorosa visione ca. 1340 en De genealogiis deorum gentilium 1350-60 van Boccaccio staat Narkissos voor vanitas.
De schrijver-etser Barlacchi (15e eeuw) levert het voorbeeld voor de kunst van renaissance en barok; zijn bron van inspiratie was de beschrijving van een Narkissos-paneel door Philostratos in diens Eikones (‘Schilderijen’, 2e eeuw n.C.). In de emblematiek bevat het Narkissos-verhaal zowel positieve als negatieve waarden: ‘leer uzelf kennen’ staat tegenover ‘eigenliefde maakt blind’. De voorstelling symboliseert eveneens een van de vijf zintuigen, het zien, en is in christelijke context ook wel een allegorie van de godsdienst. Zelfkennis en kennis van God worden dan in deze figuur tot uitdrukking gebracht. In de schilderkunst zien we de over het water gebogen of al weggekwijnde Narkissos, al dan niet in combinatie met de treurende Echo. Het thema is geschilderd door onder meer Tintoretto ca. 1555-56, Caravaggio ca. 1595-1600, Poussin 1625 en 1627, Rubens ca. 1638 (Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam), Lorrain 1644 en Mola ca. 1666-68. Narkissos is gebeeldhouwd door Cellini ca. 1518, Rodin 1889 en Brancusi ca. 1910. Later is het thema hernomen door onder meer Turner 1804, Moreau 1875, Man Ray 1917 en Dalí 1937.
In de theaterliteratuur levert het verhaal de stof voor een noodlotsdrama van Calderón 1661 en voor een stuk van Rousseau 1732-40 (première 1752), dat de geest ademt van de cultus van het ik. Met name in de Franse symbolistische literatuur is Narkissos de symboolgestalte voor de afwijzing van de lichamelijke liefde, de uiterlijke schijn der dingen of de realiteit van het leven, ten gunste van de esthetische contemplatie of de onvergankelijkheid der ideeën: gedichten van Valéry 1891, 1922 en 1938, en een essay van Gide 1891. Talrijke schrijvers hebben ook in de 20e eeuw Narkissos geëvoceerd: Rilke 19113, Lawrence 1918, Werfel 1920, Beckett 1935, Housman en Ritsos. In het werk van Freud staat ‘narcisme’ voor de liefde en waardering die men zichzelf toedraagt.