Marsyas,
een satyr uit Phrygië. Volgens sommigen was hij de uitvinder van de fluit; anderen noemen Hermes als zodanig. De meeste mythografen, onder wie Ovidius in de Fasti, vertellen dat Athena de fluit uitvond, maar dat ze, toen ze erop speelde, bemerkte of van anderen te horen kreeg dat haar gezicht daarbij vertrok in een lelijke grimas. Ze wierp het instrument woedend weg, op voorhand iedereen vervloekend die het zou oprapen en bespelen. En dit zou het ongelukkige lot van de vinder, Marsyas, verklaren.
Marsyas waagt het de lierspelende Apollo uit te dagen tot een muzikale tweestrijd. Apollo neemt de uitdaging aan, op voorwaarde dat de winnaar naar goeddunken met de verliezer zal mogen omspringen. De god treedt als winnaar uit de door Athena zelf of de Muzen gepresideerde strijd, mede omdat hij zijn lier ook kan bespelen als hij deze ondersteboven houdt, terwijl Marsyas dat met zijn fluit niet kan. Apollo bindt Marsyas aan een boom en vilt hem of laat hem villen door een Skyth.
Het verhaal van Marsyas versus Apollo, met als dragende elementen de hybris van Marsyas en de tegenstelling tussen het Dionysische, passionerende van de fluit en het harmonische van de Apollinische lier, is in de oudheid beschreven door Herodotos, Ovidius, Hyginus en Ploutarchos.
Marsyas is in de beeldende kunst van de oudheid aan te treffen vanaf de 5e eeuw v.C. Hij is als half-dierlijke satyr herkenbaar aan de boksoren, een mager en wat schonkig lichaam en een korte staart vlak boven het zitvlak. Rond 450 vervaardigt Myron een dankzij kopieën in marmer bekende bronzen groep, waarin de godin Athena haar afgrijzen uitdrukt door terug te deinzen voor de op de grond liggende fluiten en de satyr met zijn paardestaart aanstalten maakt ze op te rapen. De gruwelijke bestraffing door Apollo is rond 200 v.C. voorgesteld in een uiterst realistische beeldengroep uit Klein-Azië: een Skyth grijpt een mes om de aan een boom hangende Marsyas te gaan villen. Vermoedelijk was een zittende Apollo aan de twee toegevoegd. Zulke voorstellingen geven de kunstenaar gelegenheid smart en emotie en anatomische kennis (gespannen spieren van de hangende Marsyas) te laten zien. De Skyth en Marsyas zijn in kopieën, eenmaal de satyr zelfs in rood marmer, bewaard gebleven. Voorts vinden we het verhaal op wandschilderingen en sarkofagen uit de Romeinse tijd.
Het villen van Marsyas is voor de Florentijnse humanisten zinnebeeld van de bevrijdende blootlegging van het zuivere innerlijk, de ziel. Dit thema komt, vaak in combinatie met het Midas-oordeel, dan ook voor in de beeldende kunst van het Cinquecento: bijvoorbeeld op fresco's van Rafaël 1508 in de Stanza della Segnatura van het Vaticaan te Rome, Peruzzi 1511-12 in de Villa Farnesina te Rome en Giulio Romano ca. 1530 in het Palazzo del Te te Mantua, en op schilderijen van Bronzino ca. 1531-32 in een reeks met de aan de bestraffing voorafgaande scènes, en Titiaan ca. 1570-75. Meer weerklank nog is er in de barok. Vooral in Spanje en Italië gold de hoogst gruwelijke straf als een exempel van de bestraffing die volgt op hoogmoed tegenover God: Guercino 1618, twee werken van Reni tussen 1618-19, Ribera onder meer 1637 (Kon. Musea voor Schone Kunsten Brussel), Pietro da Cortona 1645-61 en Velázquez ca. 1659. In de Lage Landen is de bestraffing afgebeeld door onder meer Cornelis van Haarlem ca. 1588 en Jordaens ca. 1620, in Frankrijk door Poussin ca. 1626 en Lorrain 1639-40. In een ander schilderij van Jordaens, ca. 1640 (Galerij Willem v, Buitenhof Den Haag) wordt getoond hoe de Muzen Marsyas gispen. De tweestrijd zelf wordt uitgebeeld door onder meer Perugino ca. 1495 en Tintoretto ca. 1545.
In de dichtkunst van het fin de siècle is er betrekkelijk veel aandacht voor het Marsyas-