| |
| |
| |
| |
Inleiding
Het thematische register is een hulpmiddel om in het register Nederlands - Geheimtaal de
geheimtaalwoorden binnen een bepaald thema bijeen te zoeken. Het thematische register bevat
alle bijna 5000 Nederlandse ingangen en verbindingen van het register Nederlands - Geheimtaal.
Deze ingangen zijn echter niet alfabetisch geordend, maar geordend op basis van hun betekenis.
Via het register kunt u betekenisverwante woorden vinden, bijvoorbeeld de verschillende namen
voor dieren, voor ziektes of voor telwoorden. Het thematische overzicht maakt het bovendien
mogelijk snel een globaal inzicht te krijgen in de betekenisopbouw van de door Moormann
verzamelde geheimtaalwoordenschat.
Er zijn zeven hoofdcategorieën: ‘mensen en hun eigenschappen’, ‘mensen: mentaliteit,
levensloop, contact met directe omgeving’, ‘cultuuruitingen’, ‘beroep’, ‘criminaliteit’,
‘aardrijk’ en de onvermijdelijk categorie ‘overige’. De hoofdcategorieën zijn in 67
subcategorieën onderverdeeld. Iedere subcategorie is voor zover mogelijk onderverdeeld in:
personen (zelfstandige naamwoorden), handeling en toestand (alle woordsoorten, maar vooral
bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden), materiële omgeving (zelfstandige naamwoorden). Een
enkel woord is bij meer dan één categorie ondergebracht, zoals luis, vlo bij
‘ziekte, gebrek, lichamelijk ongemak’ en bij ‘dieren’.
De keuze en indeling van de thema's in het register is deels opgedrongen door het materiaal,
deels subjectief - dat is onvermijdelijk. Zo is ervoor gekozen sleutel op te
nemen onder het thema ‘inbraak en insluiping’ en niet onder ‘huisraad’, omdat in de geheimtaal
het begrip ‘sleutel’ vrijwel altijd voorkomt in de context van inbraak.
Hoe werkt het thematisch register? Een voorbeeld. Stel, u wilt alle woorden in de
geheimtalen vinden die een persoon aanduiden die geluk of voorspoed heeft. Dan zoekt u eerst
in het thematische register naar geluk en voorspoed - personen. U vindt dan: ‘benijde geluksvogels, geluksvogel, iem. die geld heeft,
rijkaard, rijke jongen, rijke vreemdeling, rijk man’. Vervolgens raadpleegt u in het register
Nederlands - Geheimtaal de genoemde ingangen. U vindt:
geluksvogel ba'al mazol, bemazzel; benijde
geluksvogels stink-bemazzels |
geld: iem. die - heeft miennie kaffer |
etc.
|
Zo vindt u alle benamingen voor bofferds bijeen. Verbindingen zijn in het register
Nederlands - Geheimtaal opgenomen volgens het 1-2-3-principe, vandaar dat ‘iem. die geld
heeft’ te vinden is onder ‘geld’.
In het register staan alleen de Nederlandse ingangen van het register Nederlands -
Geheimtaal, niet de equivalenten in de geheimtalen, omdat het overzicht op deze manier veel
compacter kan blijven.
| |
| |
| |
Thematische samenvatting van de Nederlandse ingangen
| |
Mensen en hun eigenschappen
(mannelijke) personen (afgedankte) koloniaal, deze persoon, drommel,
gezel, heer, jongen, Jozef, kerel, knaap, lummel, man, mannetje, meneer, mens, mijnheer,
ouwe rukker - aanduidingen van identiteit: ander, anderen, ik, jullie,
jij, mij, naam, niemand, u, uzelf, voornoemd, wij |
vrouwen dame, juffrouw, meid, meisje, vrouw, vrouwtje, vrouwvolk |
leeftijd - personen: jongen, jongetje, kind,
kind-je, kleine jongen, klein kind, klein meisje, kleinste jongen, kleintje, klein ventje,
kleuter, meisje, minderjarig meisje, opgeschoten meid, oude man, oude vent, oude vrouw, oud
heertje, oud wijf, pasgeboren kind - handeling en toestand: jong, jongste,
kinderhandjes, kindermoed, klein, mondig, oud, ouder dan dertig, oudste - materiële omgeving: oudemannenhuis |
zwarigerschap en geboorte -personen: pasgeboren
kind, vroedvrouw - handeling en toestand: baren, bevallen, bevalling, in
de kraam, kind baren, laten aborteren, zwanger, zwanger maken, zwangerschap, zwanger worden,
zwanger zijn - materiële omgeving: wieg |
leven en dood - handeling en toestand: begrafenis,
begraven, dood, gaan sterven, leven, levensboek, sterven, stervend, verdrinken, zich
verdrinken - materiële omgeving: doodkist, graf, lijk, lijkwagen van
gemeente, sterfbed |
lichaam en uiterlijk - personen: bijzonder lelijk
schepsel, dikke vrouw, dikzak, donkere vrouw, iem. met een glad gezicht, iem. met ingevallen
lippen, iem. met kaal hoofd, klein mannetje, klein persoontje, kleintje, klein ventje,
krachtpatser, lelijke kerel, lelijkerd, lelijke vrouw, lelijk jongmens, lelijk kind, mager
persoon, monster, mooie vrouw, mooi wezen, mormel, potige kerel, reus, reus van een kerel,
slangenmens, sterke kerel, sterke man - toestand: blauwe ogen, die meid is
dik, dik, dikke buik, dikte, dunne benen, gezet, goed voorkomen, grote mond, grote neus,
grijze haren, halfkaal hoofd, kaal, kaal hoofd, knap, knap gezicht, knap uiterlijk, lang
haar, lang haar hebben, lelijk, lelijke benen, lelijke kop, lelijke neus, lelijk en onnozel
gezicht, lelijke tronie, lelijk gezicht, lelijk haar, lelijk smoel, lokken aan slapen van
hoofd, lijf, mager, mager zijn, mooie benen, pokdalig, scheren, uiterlijk, uitgestreken
gezicht - lichaamsdelen: baard, baardharen, been, bek, billen, bloed,
borst(en) van vrouw, botten, buik, duim, gebit, gezicht, haar, hals, hand, hand met vingers,
hart, hersens, hoofd, keel, kinderhandjes, knevel, knie, kont, lichaam, maag, mond, nek,
neus, oog, oor, penis, pink, ringvinger, rug, ruggengraat, schouder, snor, tand, tenen,
tong, vagina, vel op de wang, vinger, voet, voorhoofd, wang, wijsvinger, zware borsten van
een vrouw |
lichaamsfuncties en lichamelijke sensaties - personen: iem. die komt toesnellen, pisser - handeling en toestand:
adem, drinken, dutten, eten, eten en drinken, honger, slaap, slaap hebben, slapen, trek,
uitrusten, verslapen, verslinden, verstijven, vreten - uitscheiding:
beschijten, pissen, poepen, zweten - motoriek: binnengaan, doorlopen,
draven, gaan, gaan liggen, gaan zitten, hardlopen, klauterpartij, komen, komen toesnellen,
liggen, marcheren, meegaan, op de been, op de hurken zitten, rondkruipen, slenteren, snel
lopen, staan, teruggaan, val, vallen, wankelen, wegdragen, weggaan, zitten, zwemmen - zintuiglijke waarneming: aankijken, bekijken, bezien, goed opletten, goed
smaken, goed uitkijken, horen, in de gaten houden, in de gaten lopen, kijk!, kijken, kijk
goed, luister!, luisteren, man ziet het, merken, met je ogen zien, niet uit het oog
verliezen, opkijken, opletten, opmerken, ruiken, smaak of kraak, smaken, stinken, uitzicht,
ze stinkt, zien, ziet dit aan, zonder smaak of kraak - materiële omgeving
- slaap: bed, beddengoed, beddenlaken, beddenzak, bedstee, deken, laken
en deken, lakens, slaapkamer, slaapplaats, slaapstee, strozak - uitscheiding: drek, pis, pisbak, plee, poep, waterplaats |
ziekte, gebrek, lichamelijk ongemak - personen:
blindeman, dokter, dokter voor venerische ziektes, gebochelde, iem. die slecht loopt,
kreupele, kwakzalver, man met hoofdzeer, schele, verzorger, ziekenbezoeker, zwakke en zieke
man - handeling en toestand: beet van dier, bloeden, bochel, bult,
delirium tremens, denkbeeldige ziekte, doodmoe, doof, door dolle hond gebeten, dorst,
druiper, duizelig, etterende ogen, geschonden gezicht, geslachtsziekte, gezond zijn,
halfdood, honger, hoofdzeer, hij is ziek, ingebeeld ziek, in gezondheid achteruitgaan, jeuk,
kippenvel, koorts, koorts hebben, kotsmisselijk, koude koorts, krentenbaard, kreupel,
lichaamsgebrek, luis, menstruatie, misselijk, moe, onder behandeling zijn voor een
geslachtsziekte, ongedierte, onpasselijk, pokdalig, pijn, scheel, scheel kijken, schurft,
schurftig, slecht spreken, slecht zien, snee in gezicht, stom, stotteren, syfilis,
venerisch, vlo, wandluizen, wond, zeer moe, ziek, ziekte, ziek zijn, zwak, zware ziekte -
materiële omgeving: luizenkam, ziekenzaal |
gedachten, gevoelens, emoties - neutraal: aandacht,
dat praatje geloof ik niet, denken, in droom verschijnen - positief: aan
prijzen, aanstaan, aardigheid, blij, dartel, fantaseren, geestig, geluk, glimlach,
goedgehumeurd, grap, hard lachen, hard om iets lachen, in zijn schik, lach, lachen, lachje,
mop- |
| |
| |
pen tappen, plezier, plezier hebben, plezierig, plezier maken, pret,
prettig, voor de grap, vreugde, vrolijk zijn - willen: begeren, begerig,
benijden, besloten zijn tot het uiterste, dol op, expres, graag, grif, hopen, hunkeren, in
de zin hebben, lust, opzettelijk, smeken, speuren, veeleisend, verlangen, verlof vragen,
verwachten, zoeken - negatief: akelig, angst, bang, bang maken, bang zijn,
berouw, geschrokken zijn, het benauwd krijgen, huilen, ik heb er een hekel aan, jammer, niet
aanstaan, schaamte, schande, schreien, schrik, sidderen, spijt, tegen je zin verblijven,
treurig, verdriet, verdrietig, vrees, vreselijk, zich schamen - verzuchtingen
en uitroepen: allemachtig!, de schout hale me, eh..., God beware!, heer in de hemel!,
help!, heus!, ik weet het echt niet!, ik weet 't niet, Jezus!, kijk eens aan!, och!,
ocharm!, 't zal je verwachten!, uitroep wanneer iem. iets laat vallen, zekere uitroep |
| |
Mensen: mentaliteit, levensloop, contact met directe omgeving
kunde, verstand en begrip, activiteit - personen:
deskundige, durfal, iem. die veel heeft beleefd, iem. die veel weet, ervaren man, flinke
kerel, geleerde, kundig man, handige kerel, slimme kerel, ingewijde, goede en slimme jongen,
lui die op kansje loeren, slimmerik, slimme vrouw, uitblinker, vrijbuiters - handeling en toestand: arglistig, avontuur, begrip, begrijpen, begrijp je?, behendig,
bekwaam, bijdehand, dapper, doorzien, durf, ergens verstand van hebben, erg in hebben,
eropuit gaan, ervaren, flink, gebruik maken van gelegenheid, geleerd zijn, gelegenheid
hebben, gelijk hebben, haastig, halsoverkop, handig, ik begrijp het, ik moet het er op
wagen, in de gaten (hebben), in een ommezien, kennen, knap, kracht, kundig, kunnen, kunnen
thuisbrengen, kunstje, leren, listige streken, list tegen list, moed, moedig, onbevreesd,
ontzag, op avontuur, op avontuur gaan/trekken, op goed geluk, op goed geluk handelen,
overtuigd zijn, slim, slimmer, slinks handelen, slinks voor elkaar krijgen, snap je?, snel,
streek, truc, veel hebben beleefd, veel ondernemen, veel weten, vermoeden, vermoedens hebben
over, vermogen, versta, verstaan, verstand, verstandig, voor elkaar krijgen, waagstuk,
weten, woest, wijs |
onkunde, onverstand en onbegrip, passiviteit - personen: beginneling, domme kerel, domoor, dromer, dwaze boer, dwaze vrouw, eenvoudig
mens, ezel, ezelskop, gek, gekke kerel, groentje, hysterische vrouw, idioot, kinkel,
knoeier, luiaard, melkmuil, nar, nietsnut, nieuweling in vak, onbeholpen mens, onbenul,
onervaren jongen, onhandige kerel, onnozele, onnozele drommel, onnozele hals, onnozelen,
onnozele vent, onwetende, raar kind, rare kerel, rare meid, slaapkop, stommeling, sufferd,
sukkel, sul, treuzelaar, versufte kerel - handeling en toestand: bederven,
bezoedelen, boers, die kerel is gek, doelloos ronddrentelen, dom, dwaze drukte, geen
verstand, gek, gek doen, kinds, knoeien, krankzinnig, langzaam, lanterfanten, lelijk en
onnozel gezicht, lui, lijntrekken, naar gekkenhuis gebracht worden, naïef, niet goed wijs
zijn, niet kennen, niets te doen hebben, niet vastberaden werken, niet veel werken, niet
wijs, niet zeker zijn van, onachtzaam, onbedoeld dom, onbekend, onnozel, onnozelheid, op
haar gemak, op zijn gemak zitten, overdreven gedoe, rekken, rusten, suf, suffig, talmen,
treuzelen, van niets afweten, verlegen, verprutsen, verzien, verzuimen, waanzin, weinig
verstand, zaak bederven, zonderling, zot - materiële omgeving: gekkenhuis |
deugd, eer - personen: bonne Louis, brave Jozef,
geschikte kerel, goede en slimme jongen, goede kerel, goed volk, goeierd - handeling en toestand: aardig, deugen, eerbewijs, eerlijk, flink, heus, hou je
fatsoen!, kalm, kieskeurig, moed, oprecht, rechtvaardig, ter ere, tot inkeer komen, vlijtig,
volkomen kalm, waarheid |
ondeugd, oneer - personen - mannelijk/algemeen: afgunstig mens, akelige kerel, bangerik, bedrieger, beroerde
kerel, beroerd gezicht, beroerling, betweter, bluffer, boefje, brutaal mens, brutaal
schepsel, brutale kerel, deugniet, druktemaker, dweil, ellendeling, fat, fielt, flauwe
kerel, fopper, gemene kerel, geniepige kerel, gierigaard, guit, huichelaar, iem. die de baas
speelt, iem. die in het geheim kwaad doet, iem. die je voor de gek houdt, iem. die oneerlijk
doet, iem. die veel op zijn kerfstok heeft, iem. die zich over kleinigheden druk maakt, iem.
voor wie je moet oppassen, kreng, kwast, lafaard, lafbek, laffe treiteraar, lammeling,
lamzak, lastpost, lelijke kerel, lelijkerd, leugenaar, lieveling van vrouwen, lomperd, min
volk, mispunt, mooidoener, mooie kerel, mooiprater, nare kerel, niet te vertrouwen volk,
onbetrouwbare, onderkruipers, ongemakkelijk heerschap, onguur type, opschepper, overspelige,
persoon die niet deugt, pietlut, praatjesmaker, schelm, schurk, slag-om-de-arm-houder,
slampamper, slecht schepsel, slecht volk, slijmbal, smeerlap, smeerpoets, snoever, stuk
ongeluk, uithongeraar, uitvaagsel, uitvreter, valsaard, valse kerel, veinzaard, verkwister,
verrader, vervelende vent, verwaande kerel, viespeuk, vieze kerel, vleier, vuilik,
woestaards - vrouwen: duivelswijf, gekke meid, gemeen wijf, heks, nijdig
vrouwtje, slons, trotse meid, venijnig wijf, vuil wijf - handeling en
toestand: achterbaks handelen, afgunst, airs, als groot heer leven, arglistig,
bedriegen, bedrieglijk, beschaamd, brutale moed, brutaliteit, een loopje nemen, eigendunk,
erin laten lopen, erin vliegen, foppen, gemeen, gemeen en vals gezicht, gierig,
grilligheden, grote meneer uithangen, hij |
| |
| |
heeft rare streken, hij is niet te
vertrouwen, iem. voor de gek houden, ik laat me niet beetnemen, inhalig, in het geniep,
klaplopen, kwaadaardig, kwaadaardigheid, kwaadspreken, kwade staart, liegen, loer draaien,
lomp, met vreemde streken, niet te vertrouwen, onaangenaam gezicht, oneerlijk doen,
ongunstig voorkomen, onoprecht, opschepperij, pochen, schuldig, slinkse streek, trots, vals,
vals doen, valse leugen, verbeelding, verraad, verraden, verraderlijk, verraderlijke mond,
verraderlijk handelen, verwaand worden, vleien, vleierij, voor de gek houden,
voor-de-gek-houderij, voor de mal houden, vrijmoedigheid, vuile zaakjes opknappen, ijdel,
ijdelheid, zondigen, zijn eed breken |
geluk en voorspoed - personen: benijde
geluksvogels, geluksvogel, iem. die geld heeft, rijkaard, rijke jongen, rijke vreemdeling,
rijk man - handeling en toestand: afkloppen!, heel rijk, voorspoed,
voordeel, veel geld hebben, uit de brand, gered, goed geval, goed geluk, in welzijn, binnen,
geluk hebben, geluk, gelukje, buitenkansje, goed van iets afkomen, kans hebben, kansje,
lukken, meevallertje, overvloed, in goede positie verkeren, rijk, winnen, winst, goede slag |
ongeluk, tegenslag, mislukking - personen: aftandse
stakker, arme drommels, armoedzaaier, ellendige, meelijwekkende vrouwtjes, meelijwekkend
figuur, mensen zonder middelen van bestaan, ongelukkige, ongeluksvogel, pechvogel,
slachtoffer, stakker, stumperd, verlopen type, verschoppeling, versleten vrouw - handeling en toestand: alles kwijt, arm, armelijk, armoede, armoede lijden,
armoedig, bekommernis, blamage, blut zijn, dat loopt mis, de dupe, door rampspoed getroffen
worden, dure tijd, ellende, ellendig, geen geld (hebben), gemist, geruïneerd, het gelag
betalen, het ging mis, het helpt niet, honger, hongersnood, in de ellende, in het nauw
zitten, klagen, kommer en zorgen, last, last en schade, meer onheil, mis!, misère,
misgesprongen, mislukking, misrekening, misslag, moeilijkheden, mijn nederlaag, mijn
verdrukking, nare toestand, narigheid, nederlaag, niet in loterij, niets op zak, ongeluk,
ongelukkig, onthutsende gebeurtenis, onthutst kijken, op de keien, platzak, sjofel, slechte
afloop, slechte tijding, slecht uitvallen, slecht wegkomen, tegenslag, tegenspoed,
tegenvallen, tegenvaller, teleurstelling, teneinde onheil af te weren, tevergeefs, vergeefs,
vergeefse boodschap, verkeerd lopen, verlies, verliezen, voor niets, zonde, zonder geld,
zorgen - materiële omgeving: armeluiseten |
praten - personen: babbelaarster, babbelwijf,
kletsmajoor, praarjesmaker, prater, roddelaarster, veelprater, zeurkous, zwetser - handeling en toestand: aanspreken, antwoord, antwoord krijgen, babbelen,
beraadslagen, bericht dat mondeling de betrokkene bereikt, bespreken, dreinen, ellenlange
redeneringen, geen woord verstaan, gepraat, gesprek, gezegde, informeren, inlichten,
kletsen, kletspraat, kijven, luister naar beide partijen, mond dicht!, niet praten, niets
zeggen, ongestoord praten, openbaarmaken, praatje, praten, redeneren, redevoering, roepen,
schreeuwen, smoesje, stem, stil!, stilzwijgen, stil zijn, uitroep, uitspreken, veel praten,
verhaal opdissen, verhalen, verpraten, versta, verstaan, vertellen, verzinsel, verzwijgen,
vloeken, voortdurend praten, voorwendsel, vrijpraten, vrijuit spreken, woord, zacht praten,
zeg!, zeggen, zeg niets!, zeuren, zwijg!, zwijgen, zijn mond houden, zijn mond voorbijpraten
- materiële omgeving: telefoon |
vriendschap, liefde, positieve houding - personen:
beminde, boezemvriend, geliefde, goede vriend, hartedief, helper, kameraad, liefje, makkers,
metgezel, minnaar, mijn vrienden, Saralief, schat, schatje, vriend, vriendje - handeling en toestand: barmhartigheid, bedanken, beminnen, bijstaan, dank je,
dankzeggen, eendracht, goedkeuring, gunst, helpen, het hof maken, het vertrouwen waard,
lief, medelijden, op onze hand, prijzen, raad geven, toestemming, verliefd, verliefd worden,
verliefd zijn op, verlof, vertrouwen, vertrouw toe, vrede; wacht, vriend!; zegenen,
zegenwensen, zoen, zoenen - heilwensen: gegroet, goedendag!, hou je
goed!, vaarwel, veel geluk!, wens bij sterfgeval |
seks (→ prostitutie) -personen: bijspringer,
homoseksueel, iem. die anaal geslachtsverkeer toelaat, iem. die beft, lesbienne, lollepot,
meid die zich laat beffen, minnaar, onanist, ontuchtige kerel, ontuchtige vrouw,
vrouwenbeloerder, vrouw met wie men slaapt - handeling en toestand:
avontuurtje, beffen, bronstig, bijslapen, deze vrouw is niet te gebruiken, gebruikt,
geslachtsgemeenschap, heet, hitsig, kus, kussen, masturberen, met vrouw slapen in
rendez-vouz-huis of logement, neuken, onkuis, schunnigheden bedrijven, slapen mer iem.,
slippertje maken, sodomie, vingeren, zoen, zoenen - materiële omgeving:
middel tot opwekken van vrouwelijke wellust |
groepsvorming en samenscholing -personen:
alleenlopende vent, alleen overgeblevene, enige mensen bij elkaar, gezelschap, groep, hoop
mensen, iem. die menigte om zich verzamelt, publiek - handeling en
toestand: aanhang, alleen, bijeenkomen, gezelschap maken, in zijn eentje, mensen om
zich verzamelen, met zijn drieën, met zijn tweeën, ons gezelschap, oploop, veel volk op
straat, vergadering, zich verzamelen |
samenwerking, akkoord (samenwerking in handel → handel en
geldverkeer) - personen: genoot, handlanger - handeling
en toestand: afgesproken!, gezamenlijk, in vereniging, samen, samendoen, samen
meemaken, samenspannen, tezamen, tot een akkoord komen, werk dat je samen doet |
krijgen, hebben - personen: iem. die aftroggelt,
|
| |
| |
ontvanger - handeling en toestand: aftroggelen,
bemachtigen, bewaren, bezit, bezitten, geef op!, genoeg hebben, grijpen, gulzig
bijeenscharrelen, hebben, houden, ik heb gekregen, in beslag nemen, krijgen, loskrijgen,
machtig worden, nemen, om te hebben, om te pakken, ontvangen, opdoen, pakken, terugnemen,
toehappen, vangen, vast beet hebben, vastgrijpen, vragen -bezittelijk
voornaamwoord: hun, mijn, onze, zijn |
geven, afstaan (→ buit) - personen: thuisbezorger -
handeling en toestand: aanreiken, afstaan, geven, gunst, schenken,
teruggeven, toevertrouwd, toezenden, uitdelen |
onverschilligheid en toegeeflijkheid dat kan mij niet schelen,
hindert niet, ik geef je maar gelijk, inwilligen, laat hem zijn gang gaan, laat maar!, laten
begaan, mij een zorg, niet geïnteresseerd zijn in, niets te maken hebben met, onverschillig
staan tegenover, toelaten, zwijg verder maar |
dwang, bevel, aansporing, invloed aansporen, beduiden wat iem. zeggen
moet, bepraten, bewegen mee te doen, blijf hier!, doet u, ga door!, ga weg!, gedwongen
vertrekken, houd!, hou op!, hou vast!, inblazen, in de macht van een ander, inprenten, kom
mee!, lokkertje, manen, met geweld dwingen, niet inprenten, overhalen, overmacht,
suggereren, uitnodigen, verboden; wacht, vriend!; zie ervan af |
vijandigheid en conflict - personen: aanstoker,
kwaadwillige, ophitser, pestkop, ruziemaker, ruziezoekster, spotvogel, treiteraar,
treiterkop, vijand - handeling en toestand aanklagen, aanmerking, aanstoot
geven, achterdocht koesteren jegens, berisping, beschuldigen, beschuldiging, boosheid, de
bons geven, de les lezen, drukte, drukte maken, geschreeuw, grote bek, harrewarren, hij is
er te veel, ik durf hem aan, kouwe drukte, kwaad, kwaad maken, kwaad zijn, kwetsen, kijven,
leven maken, nijdig, onderling twisten, ophef, pesten, plagen, ruzie, ruziemaken, sarren,
schelden, scheldwoorden, schuld geven, schuld krijgen, slechte humor, spotten, tarten,
tegenspreken, tegenstribbelen, treiteren, twist, twisten, uitbrander, uitdagen, uitlachen,
vals betichten, verachting, verboden, verdenking, vervloeken, verweren, verwerpen, wat moet
je, wegbluffen, weigeren mee te doen, wrok, zich hevig kwaad maken - verwensingen: loop naar de duivel!, onbepaald scheldwoord, zekere verwensing |
lichamelijk geweld - personen: iem. die slachtoffer
in het water gooit, messentrekker, vechtersbaas, weerspannige - handeling en
toestand: aanvallen, aframmeling geven, bewusteloos geslagen zijn, binden, bij vechten
tegenstander omvergooien, elkaar slaan, geef hem een pak slaag, gemeen vechten,
geweldpleging, gooi hem eruit!, harde slag, hardhandig, hoofd aan bloed slaan, iem.
neerslaan, ik grijp je, in het water gooien, kerven, klap, klap verkopen, kopstoot, kopstoot
geven in maagstreek, merken met een mes, messteek, (messteek) toebrengen, met geweld, met
ontbloot bovenlijf klaarstaan voor gevecht, mishandelen, neerschieten, neerslaan,
onverhoedse aanval, oorvijg, opstopper, op zijn kop slaan, pak slaag geven, por, schoppen,
slaag, slaag geven, slaag krijgen, slaan, slag, slag geven, steekpartij, stokslaag geven,
stomp, stoot, stoot met hoofd, te grazen nemen, terugslag, uitroep bij geven van kopstoot,
uitvechten, vechten, verraderlijke messteek, vuistslag, ziekenhuis in slaan - materiële omgeving (steeken vuurwapens → levensberoving):
boksbeugel, knuppel |
| |
Cultuuruitingen
eten en drinken - personen: gulzigaard, iem. die
maar half voor zijn kost berekend is, kok, kookvrouw, kostbaas, schransers, smulpaap - handeling en toestand: avondeten gebruiken, bakken, bonnen afsnijden van
rantsoenkaart, braden, doorspoelen, drinken, eten, eten en drinken, eten zoeken, feestmaal
houden, goed smaken, honger, hongersnood, koffiedrinken, koken, kosthuis, leegdrinken,
lekker eten, met kleine teugjes drinken, opdrinken, smullen, snoepen, verslinden, warm eten,
water drinken - materiële omgeving: bakhuisje, bord, distributiebonnen,
eetpot, fornuis, grote koffieketel, hete oven, kan, ketel, keuken, koperen ketel, koperen
pot, mok, oven, pot, provisiekast, schotel, tinnen kan, vuurpot, ijskarretje, ijzeren ketel,
ijzeren pot, zak voor mondvoorraad - voedingswaren: aardappel, als
toespijs, appel, appelkoek, armeluiseten, azijn, bedorven vrucht, beschuit, bewaarde vis,
bokking, bolus, bonen, bord pap, boter, boterham, boterhammen met spek, botermelk, brood,
bruinbrood, buikstuk van vis, chocola, chocolademelk, citroen, ei, eierkoek, erwten, eten,
flesje spuitwater of priklimonade, gebak, gebak van bladerdeeg, gebraden of gekookt vlees,
gebrande duivenbonen, geitenmelk, gerecht, getrokken koffie, gevangen vis, gezouten
varkenskop, glas melk, goedkope vis, goed vlees, goed water, grote bonen, ham, haring, hete
gekookte boontjes, hutspot, kaas, kalfsvlees, kapje van brood, kapucijners, karnemelk,
karnemelkse pap, kastanjes, kippeneieren, kippenvel, kippenvlees, kleine bonen, koek,
koffie, koffiebonen, koffie met kaneel, koffiewater, kokend water, kool, kop koffie,
krentenbrood, krentenmik, lekker eten, margarine, margarine met brood, meel, melk, mik,
mosterd, mosterdsaus, niet-gezette koffie, noot, olie, olienootjes, ongedesemd brood, op
zekere wijze bereide grauwe erwten, paardenvlees, paasbrood, pannenkoek, pap, paranoten,
peulvruchten, pond brood, portie, ramenas, rodekool in zuur, roggebrood, rundvlees, rijst
met sui- |
| |
| |
ker en saffraan, salade, saus, schouderstuk, sinaasappels, slachtafval,
slech te kost, slecht eten, slecht water, smeerkaas, soep, spek, stamppot, stokvis, stuk
brood, stuk koek, stuk roggebrood, suiker, taart, taptemelk, thee, varkensvlees, vet,
vetkanen, vis, vlaai, vlees, vleeskoek, voedsel, wafel, warm eten, water, water en melk bij
brood, wittebrood, worst, wortels, zach te geel-groene pruimen, zoetemelk, zout, zuurkool,
zwartbrood - eet- en drinkgerei: beker, bokkingmand, bord, broodmes,
broodzakje, drank, drinkglas, fles, glaasje, groot glas, (grote) koffieketel, kan, ketel,
koffiekan, koffiemolen, kookpot, kop, koperen theeketel, lepel, melkkan, mes, pan, pot,
potje, tafelzilver, vat, vork, zilveren lepels |
genotmiddelen en gebruik - personen: drinkebroer,
drinker, dronkaard, dronken boer, dronken kerels, dronkenlap, dronken man, dronken vrouw,
epicurist, herbergier, iem. die halfdronken is, kastelein, kasteleinse, kelner, kroegloper,
losbol, nachtbraker, schenker, waardin - handeling en toestand: aan de
cocaïne, borrel drinken, brandewijn drinken, drinken, drinken zonder betalen, drinkgelag,
dronken, dronken kop, dronken voeren, dronken worden, dronken zijn, jenever drinken, jenever
is slecht, kroeglopen, kwistig rondjes geven (in café), nachtbraken, pijp roken, roken,
sigaret roken, stomdronken, suf door drankmisbruik, veel drinken, verteren, vrij drinken,
zeer dronken, zich bedrinken - materiële omgeving - dranken,
rookwaren, drugs: bier, borrel, brandewijn, bruin bier, cocaïne, drank, druppel, fles
drank die mee naar slaapplaats genomen wordt, fles jenever, fles rode wijn, fles
sterkedrank, fles wijn, fijngesneden tabak, glaasje, glas bier, glas jenever, groot glas
bier, grote borrel, half glas bier, jenever, licht bier, met jenever versneden spiritus,
oude klare, pakje tabak, pint bier, pintglas, pintje, pruimtabak, pijp, pijp met tabak, rode
wijn, rood bier, rook- en snuiftabak, rum, sigaar, sigaret, slechte sigaar, slokje,
spiritus, sterkedrank, tabak, tabakspruim, weggeworpen eindje sìgaar, witte wijn, wijn - drink- en rookgerei: bierkan, drinkglas, fles, gouden snuifdoos, groot glas,
kan, koperen tabaksdoos, pijp, sigarenkoker, snuifdoos, tabaksdoos, tabakspijp, wijnfles,
wijnglas, zilveren snuifdoos, zilveren tabaksdoos - gelegenheden:
bierhuis, bierkelder, café, herberg, herbergtoog, kroeg, nachtkroeg, ongure kroeg,
slijterij, vertrouwde herberg, wijnhuis |
feestvieren, dansen, spelen en gokken - personen:
danser, dobbelaar, grappenmaker, handlanger van valsspeler, iem. die klanten opscharrelt
voor winkel of speelhuis, iem. die met hartstocht speelt, kashouder van dobbelaars,
medespeler, oneerlijk speler, speler, valsspeler, verkwister - handeling en
toestand: bal, biljarten, clown spelen, dans, dansen, dobbelspel, feestelijkheid,
feestmaal houden, geldspel, geld verteren, geld winnen met spelen, in spel verliezen, in
spel winnen, kaarten, kaartspelen, klaverjasspel, met kaarten werken, mispunt, om geld
spelen, partijtje dobbelen, potje, slechte stoot op biljart, spel, spelen, triktrakspel,
uitroep bij bokspringen, valse kaart gespeeld, vals spel, vals spelen, verdobbelen,
verkwisten, versnoepen, verspelen; vrouwen, spel en eten; zwieren -kaart- en
goktermen: aas, alle zessen bij het dobbelspel, bankroet, boer, bij dobbelen twee
drieën werpen, combine smeden bij kaarten, dame, dobbelen, drie, drie boeren en drie vrouwen
en drie heren bij zwikken, drie ogen bij dobbelen, Duits gokspel met kaarten, een, één bij
het dobbelspel, een en twee bij kaarten en dobbelen, eenentwintigen, één in kienspel,
harten, heer, klaver, met negen dobbelstenen gokken, ruiten, schoppen, spelletje
eenentwintigen, twee, twee bij dobbelspel, twee enen werpen bij dobbelen, twee ogen bij
dobbelspel, vier, vier ogen bij her dobbelen, vijf, vijf ogen bij dobbelspel, zes - materiële omgeving: biljart, biljartballen, boerenkermis, danshuis, danszaal,
dobbelsteen, dobbeltafel, gemerkte kaarten, kaart, kaartspel, kermis, nachtspeelhol,
speelbord, speelhol, speelhuis, speelkaart, speeltafel, spel kaarten, valse dobbelstenen,
werptent |
kleding en uiterlijk - personen: man in harnas,
petjesgast - handeling en toestand: armelijk gekleed, blanketten, deftig
gekleed, gekleed, goede kleren, goed gekleed, hand in zak, in harnas, kleden, mooi
aangekleed, naakt, neem je hoed afl, netjes gekleed, ontkleden, schminken, slecht gekleed,
verkleden, vermommen, zeer slecht gekleed zijn, zich kleden - materiële
omgeving (zakken in kleding, sieraden en accessoires, gelddragers → zakkenrollerij):
boerenkiel, boezeroen, borstrok, bovenkleren, bretel, broek, broek zoals jongens op Zeedijk
dragen, bruine schoenen, bukskin, corset, das, deukhoed, dophoed, Engelse muts, front,
halsdoek, handschoen, harnas, helm, hemd, hemd met zilveren knopen, hemdsknopen, hoed,
hoofddeksel, jacquet, jas, jasje, jurk, kaftan, kamerjas, kamizool, kapje, kapmantel,
katoenen doek, kledingstof, kledingstuk, kleed, kleedje, kleren, klomp, knoop, kous,
kousenband, laars, lakschoenen, lange jas, lange zwarte jas, leren mutsen, lijnwaad, mal
hoedje, mombakkes, mooie hoed, mooie jas, muts, overjas, overkleed, paar kousen, pandjesjas,
pantoffel, pet, pruik, regenjas, rok, rouwband, scheermes, schoen, schoenborstel, slabbetje,
slechte jas, sok, sporthemd, toga, vest, vetleren schoen, vetleren werkschoen, voorschoot,
vrouwenmantel, vrouwenmuts, vrouwenrok, wambuis, winterjas, zijden doek, zijden halsdoek,
zijden of saaien regenjas |
huwelijk, gezin en familie - personen: broer,
bruid, bruidegom, buurman, bijzit, dochter, echtgenote, familie, getrouwde man, getrouwde
|
| |
| |
vrouw, heer des huizes, hoofd van gezin, iem. die eigen familie te schande
maakt, koppelaarster, moeder, ouders, schoonzoon, uw huisvrouw, vader, verloofde, vrijer,
weesjongen, zoon, zuster - handeling en toestand: doen trouwen, huisgezin,
huwelijk, huwelijksinwijding, koppelen van bruidspaar, moeders huis, ongehuwd samenwonen,
trouwen, uw gezin, uw huis, vrije bruiloft, vrijen - materiële omgeving:
erfdeel, huwelijksbewijs, huwelijksgift |
wonen - personen: bewaarder van gasthuis, bewaker,
deurbewaarder, huisbaas, logementhouder, meisje uit woonwagen, woonwagenbewoner - handeling en toestand: bad, baden, in een logement wonen, logeren, met
woonwagen zwerven, onder dak, slaaphuis zoeken, stoken, thuis, verlof om met woonwagen te
staan, wonen, zich vestigen - materiële omgeving (kookvoorzienig → eten en
drinken, slaap-en toilet voorziening → lichaamsfuncties, hang- en shitwerk → inbraak):
achterkamer, asiel, bovenhuis, bovenkamer, dak van huis, deur, elektrische bel, ellendige
krotten, gang, gasthuis, gezellig onderkomen, groot herenhuis, groot huis, herenhuis, huis,
huis en erf, kamer, kasteel, keet, kelder, kelderraam, logement, muur, nachtverblijf, nauwe
gang, onaanzienlijk nachtlogies, oud huis, put, raam, ruit, schouw, slaapgelegenheid,
slaaphuis, slop, trap, venster, verblijfplaats, verdieping, vertrek, villa, volkslogement,
woning, woonwagen, woonwagenkamp, zolder - huisraad: badstoof, baldakijn,
bezem, dweil, emmer, emmer vol water, gordijnen, haard, handdoek, huisraad, kaars, kachel,
kandelaars, kast, kleed, klein linnengoed, klerenkist, klok, koperen emmer, koperen emmer
met water, lamp, linnengoed, luiwagen, muizenval, platte boender, rammelaar, schaar,
spiegel, staal van tondel, stoel, stoof, straatlantaarn, tafel, tang in vuur, vuursteen,
waspitje, wateremmer, zemelap, zilveren kandelaars, zilveren schaar, zwavelstokjes |
godsdienst en rite - personen: bedelmonnik,
christen, collectant in kerk, deken, diaken, dominee, geestelijke, godloochenaar,
heilsoldate, Israëliet, Jodin, Jood, kapelaan, kinderen Israëls, koster, niet-Jood,
niet-Joods meisje, non, onbesnedene, pastoor, paus, pelgrim, prediker, priester,
protestanten, rabbijn, roomse, roomsen, slager die onrein vlees verkoopt - handeling en toestand: ballingschap, begrafenis, begraven, bestendig licht, betoverd,
bidden, biechten, bijgelovig vooroordeel, casuïstische discussie houden, collecteren,
doodsengel, drommel, eerste drie letters van Hebreeuws alfabet, eeuwigheid, engel,
evangelie, gebed, geest van het kwaad, geloof, gemeente, geoorloofd, geschikt, God, heks,
hel, hemel, het Land, het staat geschreven, Joods, Joodse feestdag, kaartleggen, kerkelijke
meerderjarigheid, kerkgaan, luister naar beide partijen, naar de kerk gaan, navorsing,
niet-rooms, ochtenddienst, onrein, paasfeest, Pasen, Pinksteren, poerimfeest, preek, preken,
protestants, ritueel bad, ritueel rein, ritueel toegelaten, rooms, sabbat, sla de duivel,
studie van de Schrift, toverheksen, vastendag, voorlezen van Hebreeuwse tekst, vroegmis,
vroom, ziel - materiële omgeving: biechtstoel, doodkist, evangelie,
gebedenboek, gereformeerde kerk, hervormde kerk, Huis der Oefeningen, kapel, kerk, kerkboek,
kerktoren, kerkweg, klooster, lage kruk waarop tijdens zeven treurdagen wordt gezeten,
lokken aan slapen van hoofd, loofhut, ongedesemd brood, paasbrood, pastorie, paternoster,
preekstoel, roomse kerk, rouwband, rozenkrans, synagoge, verhoging in synagoge, voor gebruik
geoorloofd vet, zondoffer |
schrijven en lezen - personen: directeur van
postkantoor, postbode, schrijver, secretaris - handeling en toestand:
brief schrijven, eerste drie letters van Hebreeuws alfabet, het staat geschreven, hoofdstuk,
hij heeft geschreven, lezen, schrijven, streep, telegraferen, verschrijven, vertalen,
voorlezen van Hebreeuwse tekst - materiële omgeving: almanak, beschreven
papier, boek, boek met goudbeslag, boek met zilvetbeslag, brief, geschrift, getuigschrift,
inkt, inktkoker, krant, opstel, papier, papieren, pennenmes, postkantoor, postpapier en
enveloppen, potlood, schrift, stempel, stukje papier, vel papier |
kunst - personen: geldophaler bij straatmuzikanten,
iem. die geld ophaalt bij draaiorgel, iem. die publiek naar binnen praat, liedjesventers,
muzikant, organist, speelman, straatmuzikant, straatzanger, straatzanger die zielig kind of
zielige vrouw meeneemt om medelijden op te wekken, woordvoerder bij straatacrobaten, zanger
- handeling en toestand: centen ophalen bij draaiorgel, geld ophalen bij
draaiorgel, lied, melodie, muziek maken, muziekstuk, op straat zingen of muziek maken,
vioolspelen, zingen - materiële omgeving: concertzalen en schouwburgen,
draaiorgel, harmonica, liederenboek, lier, opbrengst van rondgang onder publiek, orgel |
reizen en trekken (ambulante handel → handel en geldverkeer; leven in
woonwagen → wonen) - personen: conducteur, fietsenverhuurder,
fietser, gids, matroos, reiziger, voerman, wagenmaker, wielmaker - handeling en
toestand: ik ga weg, ik vertrek per trein, op de trein, op reis, op weg, reizen,
rondreizen, rijden, trekken, twee uur lopen, varen, verkeerd lopen, verkeerd rijden, weg,
wegblijven, weg die men gaat, weggaan, zwerven - materiële omgeving: auto,
banden, fiets, fietsbanden, Fordje, handkar, hondenkar, kar, kar op twee wielen, kar op vier
wielen, kruiwagen, lading, locomotief, luxewagen, motorfiets, scharenslijperskar op één
wiel, scharenslijperskar (op twee wielen), schip, schuit, spoorweg, station, stoomschip,
trein, treinkaartje, veewagen, voertuig, wagen, wagen op twee wielen, wagon, zeeschip |
| |
| |
maatschappelijke verhoudingen - personen: baas,
bediende, bestuurder, burgemeester, burger, degene die het werk leidt, directeur,
dorpsburgemeester, edelman, edelvrouw, fijne heer, groot heer of rechter in de stad, grote
heer, heer, heer van dat land, heren, herenknecht, hoofd van de werkzaamheden, hoofd van
iets, invloedrijk persoon, keizer, knecht, koning, koningin, landheer, losse knecht,
meerdere, meester, meesteres, meid die daar dient, nette heren, ondergeschikten, opzichter,
overste, prins, prinses, voornaam heer - handeling en toestand: deftig, in
de maarschappij, stand - maatschappelijke organisaties: bond, college,
genootschap, vereniging, vereniging die arme bruiden bruidskleed schenkt - materiële omgeving: gemeentehuis, stadhuis |
| |
Beroep
werk en beroep (→ ambachtelijke bewerking, boerenbedrijf, handel- en
geldverkeer) - personen: ambtenaar, arbeider, bediende,
dienstmeisje, huisknecht, huurlingen, knecht, landmeter, leraar, meid die daar dient,
onderwijzer, professor, schoolmeester, sjouwers aan kaden, voddenraper, werkman, werkmeid,
zakdrager - handeling en toestand: aanmonsteren, broodwinning, dienen,
dienst, goed werken, hard werken, het bedrijf betreffend, klus, los werk zoeken, niet
vastberaden werken, niet veel werken, op de keien, ploeteren, proberen aan te monsteren,
rondgaan met voddenzak, sloven, thuiswerk, werk, werken, werk waaraan weinig re verdienen
is, zich een ongeluk werken, zichzelf verhuren, zonder werk zitten, zwaar werk doen door
kolentremmer, zwaar werken, zware arbeid, zwoegen - materiële omgeving:
fooi, handgeld, loon, school |
ambachtelijke bewerking - personen: bakker,
barbier, bierbrouwer, blikslager, broodbakker, goudsmid, handwerksgezel, hoedenmaker,
horlogemaker, ketellapper, kleermaker, koperslager, kopersmid, lakenbereider, linnenwever,
maker, metselaar, molenaar, naaister, scharenslijper, schoenlappers, schoenmaker,
schoonmaker, schrijnwerker, sigarenmaker, slotenmaker, smid, stukadoor, timmerman,
tingieter, touwslager, wagenmaker, wapensmid, wever, weversbaas, zwartverver - handeling en toestand: aanzetten [van mes], bijvijlen, fotograferen, gepoetst, malen
op molen, naaien, repateren, slijpen, spinnen, stoelenmatten, verven, werk spinnen voor
emballage, weven, zagen - materiële omgeving - ruimte:
draaikraam, fabriek, molen, paardenmolen, schoenenwinkel, weefschool, werkplaats, werkplaats
van goudsmid, winkel van goudsmid - gereedschap (→ inbraak): gereedschap,
koperen scheepslantaarn, scheepje, smeltkroes, spelden, stel gewichten, vetleren
werkschoenen, weefgetouw, werktuigen - materiaal: brandstof, coupon,
doek, doublé, garen, glas, gloeiende kool, goud, gouden, hout, kant, katoen, katoenen stof,
kledingstof, koper, krijt, laken, lap stof, leem, linnen, lompen, lood, lijnwaad, mergel,
olie, paar coupons heren- of damesstof, petroleum, potas, rol katoen, steen, takkenbos,
teer, tin, touw, verf, vet, werk [vezels], wol, ijzer, ijzeren, zeep, zilver, zilveren,
zijde, zijden stof |
boerenbedrijf, handel in vee en veeproducten - personen: boer, boer die aandeel behoudt in boerderij van zoon, boerenjongen,
boerenknecht, boerenmeisje, boerenzoon, boerin, boterkoopman, dwaze boer, grasmaaier, grote
boer, handelaar in koeien, Hollandse melkveehouder, iem. die clandestien slacht,
kippenkoopman, koeienkoopman, maaier, paardenarts, paardenhandelaar, paardenslager, persoon
met wie men op veemarkt combine smeedt, poelier, schaapherder, slager, slager die onrein
vlees verkoopt, spekslager, varkenskoopman, vaste stalknecht, veearts, veearts die paarden
keurt, verkoper van slachtafval, zwijnenhoeder - handeling en toestand:
gebrek van paard verbergen, gesprek van boeren, kippen vangen, paardenhandel, slachten, te
duur [met name van koe die bij slachten tegenvalt], vee hoeden - materiële
omgeving: akker, boerderij, boerenhuis, bouwland, grote boerenhofstede, hok, hooivork,
koestal, land, landerijen, mest, paardenstal, pachthoeve, schuur, slagerij, snoeischaar,
stal, veewagen, weide - vee: big, blind of halfblind paard, bok, eend,
ezel, gans, geit, haan, hen, hit, hoen, Hollandse varkens, hond, inferieur gevogelte, jong
weidepaard van anderhalf jaar, kalf, kat, kater, kip, klophengst, koe, koe die niet met alle
vier spenen melk geeft, koe die slecht loopt, koe die uit drie spenen melk geeft, koe die
uit twee spenen melk geeft, konijn, kruislam paard, lelijk paard, lokduif, merrie, mooi
paard, os, oude haan, paard, paard dat alleen kort voerkan vreten, paard dat gauw op hol
slaat, paard dat kortademig is, paard dat lang voer tot ballen kauwt, paard dat niet door
nauwe opening durft, paard dat niet trekken wil, paard dat onder lopen met hoofd schudt,
paard dat schichtig is bij in- en uitspannen, paard dat slaat, paard dat veel eet, paard dat
zijn ruif afknabbelt, paard van anderhalf jaar, paard waarvan bovenkaak breder is dan
onderkaak, pauw, rund, schaap, slechte koe, slecht paard, sloom paard, stier, te duur sruk
vee, trekhond, tweejarig paard, varken, vee, vette koeien - delen en
eigenschappen van vee: aan droes lijdend, beendergestel van koe, bek met slechte
tanden, bek met tanden, botten, bronstig, doorgezakt in knieën en makkelijk vallend, door
slag veroorzaakt gebrek, drachtig, droes, erg dempig, erg vet, er is een gebrek aan, gebit,
gevaarlijk [van paard], goede eter [van paard], goede tanden [van paard], goed gebit, goed
uiterlijk [van paard], goed voorkomen, hals, hoefslag, hoorn, hij is slecht [o.a. |
| |
| |
van vee], in gezondheid achteruitgaan, kakelen, kip laten bevruchten door haan,
knorren, kortademig, kraaien, kreupel, lastig, lelijk haar, mager zijn, mond- en klauwzeer,
op hol geslagen, overhoef, paardenbeen, paardenhaar, paardenhoofd, paard ziet er slecht uit,
poot, slechte bek, slechte ogen [van paard], slechte poten, slechte tanden, slecht gebit
[van paard], slecht lopen [van paard], slokdarm en luchtpijp van slachtdier, soort vallende
ziekte, staart, stel benen van paard, stinkend vlees, tand, uier, uiterlijk van paard,
uitwas aan paardenhoef, uitwas onder hiel van paard, vagina van koe, vet, vetste, vreten,
ziek - gewassen en restproducten: alle grassoorten, boekweit, graan,
gras, haver, hooi, hooischelf, klaver, klaverzaad, knollen, koren, kruid, rogge, stro,
tarwe, vlas, vlasafval, werk [vezels], zaad |
jagen en vissen - personen: jager - handeling en toestand: jacht, jagen, stropen, vissen - materiële
omgeving: aas, geweer, kruit en lood, munitie, slechte aardappel als visaas |
handel en geldverkeer - personen: betere
handelsreiziger, brandstoffenhandelaar, handelaar, handelaar in afgedragen kleren,
handelaarster, handelsjood, handelsreiziger, iem. die steeds afdingt, kerel met wie niet te
handelen valt, koopman, kramer, lakenkoopman, leurder, lommerdhouder, lompenkoopman, lorrige
koopster, makelaar, marskramer, onnozele handelaren, parapluverkoper, persoon met wie je
slecht kunt handelen, reizende venter, rondtrekkende leurder, slechte koopman, stand- of
straatwerker, standwerker, tegenstander in handel, Turkse of Algerijnse straatkoopman in
kleden of snuisterijen, tussenhandelaar, verkoopster, verkoper, Westfaalse ketelhandelaar,
Westfaalse koopman, winkelier, winkelmeisje, woekeraar - handeling en
toestand: aandeel, aandeel in de opbrengst, aanprijzen, afbetalen, afdingen, bankroet,
belenen, besparen, besteden, betalen, bieden, billijk, borgen, combine smeden bij bieden op
de markt, dagloon, de boer op, deel, delen, doorverkopen, duur, duur genoeg, eigen geld,
fooi, geen cent meer!, geen cent minder, geen waar meer, gekocht goed terugbrengen, geld
verdienen, geld verliezen, geld wisselen, gemakkelijk te verkopen, gemeenschappelijk
handelen, gezamenlijk zaken doen, goede slag slaan, goede winst, goede winst halen, goede
zaken, goedkoop, goedkoop van de hand doen, gratis, grote winst, handel, handel bederven,
handelen, handel is dood, handelshuis, handig venten, handslag waarmee koop wordt beklonken,
helft, hier niet betalen, hij had er deel aan, hij overvraagt verschrikkelijk, hij wil zijn
bod terugnemen, ieder de helft, iets goed kunnen verkopen, in de lommerd, inkopen, koopje,
kopen, kosten, kost niets, krediet, lenen, leuren, loven en bieden, makelaarsloon,
makkelijke transactie of makkelijk karwei, met elkaar delen, met gedeelde winst, met negotie
langs de deuren gaan, miskoop, niets betalen, opkopen, op krediet, op krediet kopen,
opmaken, pacht, partij te verhandelen goederen aankoper tonen, patent, prijs, rekenen,
rekening, rente betalen bij bank van lening, ruilen, samen handelen, samen kopen, samen
kopen en winst delen, scherp handelen, schulden, slechte zaken, spotprijs, spijt krijgen van
bod, tellen, van de hand doen, venten, verdienen, verhandelen, verhuren, verkoop, verkoop
maar, verkopen, verrekenen, verruilen, verschil delen, verteren, voordeel, voordelig zaakje,
voor niets, vragen, weg is weg!, winst, wissel, wisselen, woeker, zich vertellen - materiële omgeving: beweegbare lessenaar, brandkast, doos, draagkorf van
marskramer, effectentrommel, geldkist, geldpot, goederen, grote brandkast, handelsartikelen,
houten kist met deksel en draagriem, jaarmarkt, kantoor, kerfstok, kist, kleine brandkast,
koffer, koker, koopbrief, korf, kramerskorf die op rug gedragen wordt, lade, lessenaar,
lommerd, lommerd te Rotterdam, markt, pakje, pand voor bank van lening, plaats waar iets te
verdienen is, rekenboek, rugzak met koopwaar, tas, toonbank, tuimelraam boven winkeldeur,
vaste lessenaar, vrachtbrief, weegschaal, winkel, winkelbel, winkellade, zak, zak voor waren
van reizende koopman - koopwaar: denkbeeldige partij goederen, goede
waar, handelswaar, koopwaar, kostelijke of eerlijk verkregen goederen, partijtje, waren,
warenmonsters - slechte of beschadigde koopwaar: afval, barst, bedorven,
kapot, onbruikbare goederen, oude winkelvoorraad, rommel, slechte koopwaar, slechte
manufacturen, slechte waar, waardeloos goed - geld: achtentwintig,
achtentwintig-stuiverstuk, bankbiljet, briefje van duizend, briefje van tien, briefje van
veertig, briefje van vijfentwintig, cent, centime, daalder, daar is het geld, dertig gulden,
dertig stuivers, drie frank, drie gulden, driehonderd gulden, driepenningstuk, drie
rijksdaalders, drie stuivers, dubbeltje, duit, Duitse daalder, duizend frank, duizend
gulden, elf cent, er was veel geld, frank, geld, geld in de beurs, goed geld, gouden
penning, gouden tientje, gouden vijfguldenstuk, goudgeld, goud- of zilvergeld, goudstuk,
groschen, gulden, gulden plus dubbeltje, halvecent, halvefrank, halve groschen, halvegulden,
halve mark, halvestuiver, Hollands geld, honderd frank, honderd gulden, hoop geld, kleine
zilveren munten, kleingeld, klein koperen muntstuk, koperen munt, koperen muntstuk,
kopergeld, kwartje, lade met geld, mand met geld, mark, munten, munt van twintig frank, oude
munten, papiergeld, penning, Pruisische daalder, reine d'or, roebel, rijksdaalder,
schellingen, schilling, sommetje, stuiver, taler, tien centimes, tien daalders, tien gulden,
tienguldenstuk, tien stuivers, tientje, twee cent, tweeëndertig en een halve cent,
tweeënhalve cent, twee frank, twee gulden, |
| |
| |
tweehonderd gulden, twee
rijksdaalders, twintig cent, twintig frank, twintig gulden, vals geld, veel geld, veertig
gulden, vierduitstuk, vier stuivers, vijfendertig cent, vijfendertig gulden, vijfentachtig
cent, vijfentwintig gulden, vijf frank, vijf gulden, vijfguldenstuk, vijfhonderd gulden,
vijf stuiver, vijftien cent, vijftig gulden, zeseneenhalve of vijfeneenhalve stuiver, zes
gulden, zestig gulden, zeventig cent, zilveren geldstukken, zilvergeld |
bedelarij, zwerversbestaan, leegloperij - personen:
bedelaar, bedelaar die afval van brood en vlees ophaalt, bedelaar die 's avonds langs huizen
gaat, bedelares, dakloze, geleerde bedelaar, iem. die achter draaiorgel aan slentert, iem.
die buitengezet vuilnis 's morgens vroeg doorzoekt, iem. die buiten in bos overnacht, iem.
die doelloos ronddrentelt, iem. die drijvende voorwerpen uit water vist, iem. die geregeld
op een bank slaapt, iem. die om brood bedelt, landloper, naakte bedelaar, oudste van
bedelaars, schooier, schrijvers van bedelbrieven, snuffelaar in vuilnisbakken,
straatslijper, vagant, vagebond, zwerfster, zwerver - handeling en
toestand: aardappels vragen, afbedelen, bedelbrieven schrijven, bedelen, bedelen met
korf, blote hemel, buiten, buiten slapen, dakloos, gescharrel, in de open lucht slapen,
landlopen, lanterfanten, leeglopen, lichaamsgebrek voorwenden, onder blote hemel slapen, op
de keien, op een bank slapen, op onduidelijke manier aan geld komen, op straat, op
zwerftocht, rondzwerven, schooien, slaapplaats buiten, spek schooien, straatslijpen, uit
bedelen gaan, zwerven - materiële omgeving: aalmoes, bedelaarsgesticht,
bedelaarsherberg, bedelbrief, kleine koopwaar om bedelen te maskeren, Veenhuizen |
prostitutie - personen: bordeelhouder, gehuwde
publieke vrouw, hoer, hoerenloper, lichtekooi, snol, souteneur, straathoer, vrouw die werkt
voor souteneur, vrouw die zich voor wat eetwaren laat onteren - handeling en
toestand: de prostitutie in gaan, hoerenlopen, in de prostitutie, in de prostitutie
zitten, klanten lokken door prostituee, naar de hoeren gaan, souteneurschap,
straatprostitutie bedrijven - materiële omgeving: bordeel, clandestien
bordeeltje, hoerenbuurt, rendez-vous-huis, slecht huis |
| |
Criminaliteit
dievengilde: organisatie, traditie, hiërarchie - personen (soortdieven → diefstal): bandiet, bende, bendeleider, bendelid,
beroepsdieven, dief van aanzien, dieven die geluk hebben, dieven van Haarlem, ervaren
dieven, goed volk, grote dievenbende, handlanger, kundige dief, kundige en getrouwe dieven,
mededieven, meeloper, misdadigers, moeder van dief, slimme dieven, vertrouwde jongens,
volleerde dief - handeling en toestand: dievenleven, het bedrijf
betreffend, ingewijd (als dief), tot dievengilde behoren - materiële
omgeving: trefpunt van dieven, verdachte steeg of buurt |
beramen van een misdrijf - personen: dienstmeisje
dat dieven of inbrekers tipt, door zwart-handelaren omgekochte politiebeambte, geschikt
slachtoffer voor beroving, lui die op kansje loeren, spion, tipgever, tipgever van dief,
tipgever van inbrekers, tipgever voor diefstal, verkenner - handeling en
toestand: afdrukken van sloten maken, afloeren, al slenterend rondloeren, beloeren,
bespieden, bespioneren, bewoners zijn niet thuis, bewoners zijn thuis, diefstal beramen,
doen inslapen, dronken voeren, gelegenheid gebruiken, gelegenheid is mooi, gelegenheid tot
diefstal, huis aanwijzen voor diefstal, iets goed opnemen om te herkennen, in aanmerking
komen om bestolen te worden, in slaap doen vallen, kijken en loeren, kijken of er iets te
stelen valt, loeren, loeren op, loeren op buit of slachtoffer, loeren op iets, loeren op
openstaande ramen, lokken, meelokken, meenemen om te beroven, mensen zijn thuis, mensen zijn
uit, omkopen, op diefstal uitgaan/uit zijn, op diefstal van onbeheerd goed uit zijn, op
fietsendiefstal uit zijn, op inbraak of kermisdiefstal uit zijn, op winkeldiefstal uit zijn,
rondloeren, samenscholing veroorzaken om te zakkenrollen, speuren, spieden, uitgespioneerd,
uithoren, verkend, verkennen - materiële omgeving: geld van ander om mee
te pronken, goederen om te stelen, huis om in te breken, te stelen waar, wat te stelen is |
geheimhouding, voorkoming van opsporing, onraad, vlucht - personen: buitenstaander die dieventaal verstaat, iem. die zich schuilhoudt
op kamertje, niet te vertrouwen volk, uitkijk, verklikker, verklikster, verrader, wacht,
zwarthandelaarster die andere zwarthandelaren aanbrengt - handeling en
toestand: aan gezicht of gehoor onttrokken, afgesproken teken, afgeven, alias,
betrokken in gevaarlijke zaak, dieventaal, doe of je nergens van weet, er is hier een
verklikker, er is politiel, ervandoor gaan, fluitsein, geheim, geheime afspraak, gevaarlijke
taak, goed opletten wat iem. zegt, heimelijk, heimelijk praten, helpen ontsnappen, hou de
mond, houd je gedekt!; houd je mond, politie; hou je stil, hou je van de domme, ik bedek
het, ik bedek het zodat hij het niet ziet, in gevaar brengen, jij moet op de uitkijk staan,
klikken, kijk uit!, laat je niet uithoren, let op!, maak dat je wegkomt, niet in de gaten
lopend, niet-politie, niets smoezen hier!, niets verstaan, niet te vertrouwen, niet
waarschuwen, onraad!, ontkomen, ontsnappen, ontvluchten, onveilig, onveilig zijn, op de loop
gaan, op uitkijk laten staan, op uitkijk staan, op uitkijk staan bij diefstal, op valse
papieren reizen, op wacht staan, pas op!, sein, seinen, sein geven, spijbelen, valse naam,
veilig, veilig overleggen, verbergen, verklikken, vermommen, verraden, verraden aan politie,
ver- |
| |
| |
roer je niet, vertrouwd, verzwijgen, vluchten, voortvluchtig, waarschuwen,
waarschuwing, wegwezen!, wenk, wenken, wenk geven, werda, zacht praten, zeg niets!, zeker
wachtwoord, ze verstaan jel, zich dronken houden, zich gedekt houden, zich schuilhouden,
zich verbergen, zich verdekt opstellen, zich vermommen, zich ziek houdend, zwijg!, zwijgen -
materiële omgeving: alarmbel, beloning voor verraad, goede papieren,
schuilplaats, valse papieren |
buit en behandeling daarvan - personen:
geldschieter op gestolen goed, heelster, heler, heler die weinig betaalt, iem. die buit in
bewaring neemt, iem. die buit niet eerlijk verdeelt, iem. die voorschotten verleent aan
dieven, opkoopster, opkoper, tingieter die gestolen tin koopt, verkoopster, verkoper,
zilversmid die gestolen goed koopt - handeling en toestand: aan heler
verkopen, achterhouden, begraven, buit aan ander doorgeven, buit aan handlanger afgeven bij
ontdekking, buit weggooien, daar verdelen we de buit, deel, delen, doen bekennen waar geld
is, doorverkopen, elkaar bestelen bij verdelen van buit, er met de buit vandoor gaan, geef
in bewaring, gekocht goed terugbrengen, heb je veel buitgemaakt?, helen, helft, ieder de
helft, ingraven, in het water gooien, laten verdwijnen, laten we de buit verdelen, met
elkaar delen, niets bij me, omkatten, opkopen, verbergen, verkoop, verkopen, verkopen aan
heler, verschil delen, weggooien, wegmaken, wegnemen, wegstoppen van gestolen goed, zich
heimelijk toeëigenen, zich ontdoen van buit, zonder buit bij zich - materiële
omgeving: aandeel, aandeel in opbrengst, buit, (deel of helft van) buit, flinke buit,
geldbuit, gestolen geld, gestolen goed, gestolen munt, gestolen of te stelen waar, gestolen
paraplu, grote hoeveelheid gestolen waar, rijke buit, schamele buit, winkel van heler,
winkel waar men gestolen goed verkoopt |
betrapping, arrestatie - personen: weerspannige -
handeling en toestand: aanhouden, arresteren, betrappen, betrapt, betrapt
of gestoord worden bij diefstal, betrapt worden, binden, door niet-dieven in kraag gevat
worden, fouilleren, gepakt, gesnapt, gesnapt worden, gestoord worden, gevangennemen,
medeplichtig, naar papieren vragen, niets bij me, ontdekking, ontdekt, op heterdaad, op
heterdaad betrapt, vingerafdrukken laten nemen, visiteren, zonder buit bij zich - materiële omgeving: boeien, celwagen, handboeien |
verhoor en berechting - personen (recters → politie en
justitie): advocaat, cliënt van advocaat, getuigen, iem. die voor de rechtbank alles
bekent, knappe advocaat, ondervrager, slimste advocaat, verhoorder, zwarthandelaarster die
andere zwarthandelaren aanbrengt, zij die hun misdaden bekennen - handeling en
toestand: aanklagen, alibi, bekend hebbend, bekennen, berecht, bewijs, bewijsbaar,
blijven ontkennen, doen bekennen waar geld is, eed, eed doen, getuigen zijn omgekocht, in
hechtenis genomen met zaak bewijsbaar, medeplichtig, men kan ons niets bewijzen, niet
bekennen, niet praten, niets loslaten voor rechter, niets zeggen, omgekocht, ondervragen,
ontkennen, proces-verbaal opmaken, rechtbank, schuld, schuld aan ander geven, schuldig,
schuld op zich nemen, ten laste leggen, tot bekennen brengen, valse beschuldiging, valse
eed, valse verklaring afleggen, verdenking, verhoren, vierschaar, vingerafdrukken laten
nemen, vonnis, voor het gerecht, vóórkomen, zich van den domme houden, zweren, zijn mond
houden, zijn mond voorbijpraten - materiële omgeving: balie, bewijsstuk,
gerecht, gerechtshof, getuigengeld |
diefstal - personen: beurzensnijder,
brandkastkraker, brooddief, dief, diefachtige zwerver, dief of inbreker op klaarlichte dag,
dief op markt, dief op platteland, dievegge, fietsendief, gauwdief, herbergdief, iem. die
alleen of voor zichzelf steelt, iem. die juweliers besteelt, iem. die steelt uit
koffiebalen, iem. die wasgoed van zolders steelt, jongen uit dievenhuis, kattendief,
kruimeldief, ladelichter, looddief, meester beurzensnijder, nachtelijke dief, straatdief,
vrouw met gestolen waar onder haar schort, winkeldief - handeling en
toestand: afpikken, alles stelen, bestelen, bestelen van klant door prostituee,
diamanten stelen, diefachtig, dief is betrapt, diefstal, diefstal bij dag, diefstal bij
nacht, diefstal door doorsnijden hijstouw, diefstallen plegen, diefstal met geweld, diefstal
plegen in manufactuurwinkel, diefstal terwijl mensen naar kerk zijn, diefstal van contant
geld, fietsendiefstal, fiets stelen, gauwdiefachtig geld stelen, gauwdieverij, geld
achteroverdrukken bij wisselen, geldlade stelen, geld stelen, geld uit toonbanklade stelen,
gereedschap stelen, gestolen hebben, goud stelen, hier en daar wat stelen, hooi stelen,
horloge stelen, kledingstukken stelen, kleine diefstal, lade laat los, lood stelen, mantels
stelen, neem weg, op winkeldiefstal uit zijn, overdag op diefstal uitgaan, overdag stelen,
snel stelen, steelzucht, stelen, stelen bij wisselen, stelen bij wisselen, stelende hand,
stelen in manufactuurwinkel, stelen onder mom te willen wisselen, stelen uit wagen of kraam,
stelen uit winkellade, tegenvaller bij diefstal, uit stelen gaan, uit winkel stelen, volgens
afspraak gestolen, waardeloos goed stelen, wegkapen, wegnemen, wisseltruc van kelner - materiële omgeving: baleintjes om geld uit laden te halen, steker om monsters
uit balen te nemen |
inbraak en insluiping - personen: iem. die sleutels
maakt of bijwerkt, inbreker, inbreker die eerst aanbelt, inbreker op platteland, insluiper,
ruitentikker - handeling en toestand: aanbellen, alle sleutels gebruiken,
brandkast openscheuren, bijvijlen, deur dicht, deurklink lichten met ijzerdraad, deur
openbreken, deur openen, deur openmaken zon- |
| |
| |
der sleutel, diefstal met sleutels,
helpen bij inklimmen, huis is gesloten, huizen binnensluipen, inbraak, inbraak door venster,
inbraak met sleutels, inbraak waarbij men geluid mag maken, inbreken, inbreken in dat huis
is moeilijk, inbreken zonder gerucht, inklimmen, insluipen, keldertralies forceren, lichte
inbraak, losspringen, moeilijk om in te breken, openbreken, open de deur, opengaan,
openmaken, openschuiven, proberen of valse sleutel past, ramen openschuiven, ruit doen
barsten, sleutel uitvijlen, 's morgens insluipen in huizen of winkels, uit inbreken gaan -
materiële omgeving(gereedschappen ook → ambacht): beitel, bel, boor,
breekijzer, deursleutel, deurslot, Engelse sleutel, gat in muur, groot breekijzer, grote
flambouw, hamer, handschoenen van inbreker, houtjes onder breekijzer, huissleutel, huis
waarvan deur aan staat, inbraakgereedschap, instrument, instrument voor forceren van
deursloten, keldertralies, kleine sleutels voor kasten en kistjes, knip van een deur,
koevoet, koorden, ladder, lamp, lantaarn, licht, loper, lucifer, nachtslot, nijptang,
onderdeel van slot, opening onder of naast gordijn, opgeschoven raam, ring met lopers of
valse sleutels, schoot van slot, sleutel, sleutel met kruis aan overlangse insnede in baard,
sleutel met twee of meer tandjes aan pijp, sleutels met kruisen, sleutels met smalle
baarden, sleutel zonder gat, slot, slot waarbij Fransman hoort, staalboor, stok om winkelbel
vast te houden, stormram, tang, toorts, touw, valse sleutel, vensterruit, vijl, werktuigen,
ijzerboor, zaag, zaklantaarn |
zakkenrollerij en beroving - personen: bandiet,
degene die zakkenroller aan gezicht onttrekt, gewapende rovers, handlanger van
zakkenrollers, hoer die haar klanten berooft, iem. die dronken lieden berooft, iem. die
mensen tegen de grond werpt en berooft, iem. die zakkenroller aan gezicht onttrekt,
plunderende soldaat, rover, straatrover, straatrover die slachtoffer op grond gooit,
zakkenroller - handeling en toestand: aandacht van slachtoffer trekken bij
zakkenrollen, afhandig maken, beroven, beroving, beursje stelen, erop uit zijn om dronken
lieden te beroven, goud bij zich hebben, haal die portemonnee eruit!, handgreep bij
zakkenrollen, ontfutselen, ontroven, op roof uitgaan, overvallen, roof, slachtoffer
aanklampen, stand waarin slachtoffer van diefstal wordt gemanoeuvreerd, uitroep bij
beroving, van alles beroofd, vastbinden, wegrukken, zakkenrollen, zakkenroller aan gezicht
onttrekken - materiële omgeving: masker, roofhol, roofkroeg, touw om te
boeien - zakken in kleding: achterjaszak, achterzakje op pantalon,
aditerzak op damesjapon, binnenzak, broekzak, jaszakje voor treinkaartje, vestzak, zak in
kleding, zak in vrouwenkleding - tasjes en gelddragers: beugeltas, beurs,
beurs met geld, beurs met zilvergeld, beurs of portefeuille met weinig of geen geld,
damestasje, geldbeugel, geldriem, geldzak, goedgevulde portefeuille, gouden beurs, gouden
knipje, knipje, portefeuille, portemonnee, portemonnee met geld, portemonnee met zilvergeld,
zakje met geld, zilveren beugeltas, zilveren knipje - sieraden en
accessoires: behangsel, bril, briljant, brillendoos, brillenglazen, dasspeld, diamant,
diamanten oorringen, diamanten speldje, doekspeld, dunne broche, edelsteen, gesp, goed
horloge, gouden bril, gouden doos, gouden gespen, gouden horloge, gouden horlogeketting,
gouden ketting, gouden of zilveren ketting, gouden penning, gouden ring, gouden ring met
diamanten, gouden sieraden, gouden signetten, gouden sleutel, haarkam, halsketting, horloge,
horlogeketting, horloge met ketting, horloge met ketting of met signetten, horlogesleutel,
horloge van onecht goud, horlogeveer, juweel, juwelen en snuisterijen, kam, ketting, ketting
van onecht goud, knoppen van wandelstokken, koperen bril, koperen doos, koperen horloge,
koperen signetten, nikkelen horloge, opschik, paraplu, parel, parelsnoer, plaketten, ring,
ring met diamant, roosje, schoengespen, signet, uurwerk, valse diamant, vingerring, zakdoek,
zilveren bril, zilveren gespen, zilveren horloge, zilveren ketting, zilveren koker, zilveren
medaille, zilveren ring, zilveren sieraden, zilveren signetten, zilveren sleutel,
zilvertuig, zijden zakdoek |
oplichterij - personen: bedrieger, boerenbedrieger,
helper van kwartjesvinders, kwartjesvinder, oplichters, overschrijver, quasi-medespeler,
quasitoeschouwer bij gokspel, schrijver van bedelbrieven, slachtoffer van kwartjesvinders,
slachtoffer van lokkerij, voerder bij kwartjesvinders, zwendelaar - handeling
en toestand: bedriegen, bedrog, bedrogen worden, beetgenomen worden, beetnemen,
frauduleus kopen en verkopen, ik laat me niet bedriegen, kwartjesvinderij, leugen, met
bedrog of woeker verkopen, met dubbel krijt schrijven, oplichten, oplichterstruc met
goederen, oplichterij, te grazen nemen, zwendel, zwendelen met distributiebonnen - materiële omgeving: bedelbrief, valse bankbiljetten, valse brief, valse
rijksdaalders, vals geschrift, vervalste coupons |
levensberoving - personen: moordenaar - handeling en toestand: afsnijden [keel], doden, doodgestoken, doodmaken,
dood- of neergeslagen zijn, doodschieten, doodslaan, doodsteken, gooi dood!, hals afsnijden,
ik sla je dood, laten verdrinken, maak dood!, maak hem dood, met messen, moord, moorden, nek
omdraaien, schieten, steek [met scherp voorwerp], steekwond, steken met mes, verdrinken,
vergiftigen, vermoord, vermoorden, wurgen - materiële omgeving(slagwapens →
lichamelijk geweld): degen, dolk, dolkmes, geweer, groot mes, hartsvanger, heft van
steekwapen, klein mes, knipmes, kruit, kruit en lood, matrozenmes, mes, munitie, pistool,
revolver, sabel, scherpe dolk, |
| |
| |
snaphaan, steekwapen, vergif, vuurwapen,
weigerende revolver |
overige misdrijven - personen: brandstichter,
chanteur, dranksmokkelaar, smokkelaar, zwarthandelaar, zwarthandelaar in distributiebonnen,
zwarthandelaarster die andere zwarthandelaren aanbrengt - handeling en
toestand: chantage plegen, door velden grens oversteken, duistere zaakjes,
halsmisdrijf plegen, in brand steken, op onduidelijke manier aan geld komen, smokkelarij,
smokkelen, stropen, zwarte handel in distributiebonnen - materiële
omgeving: brandbrief, in Duitsland voor koffie geruilde en naar Nederland gesmokkelde
auto, smokkel pad |
vrijheidsstraf - personen: cipier, gevangenen,
gevangenismakker, iem. die gezeten heeft, iem. die veel in gevangenis heeft gezeten, mensen
die veel in de gevangenis zitten, oudgediende in gevangenis, schrijver der gevangenis,
veeljarig gestrafte, ziekenoppasser in gevangenis - handeling en toestand:
acht jaar gevangenisstraf, correctioneel gedetineerd, crimineel gedetineerd zijn, die zit
weer in de gevangenis!, elf jaar gevangenisstraf, gevangen, gevangenisreglement,
gevangenisstraf krijgen, gevangenzitten, hij zit vast, ik kom vrij, in gevangenis, in
gevangenis in eigen onderhoud voorzien, in gevangenis zitten, in hechtenis genomen, in
hechtenis genomen met zaak bewijsbaar, in tuchthuis zitten, in vrijheid, jaar
gevangenisstraf, klaarstaan voor gevangenis, levenslang, levenslang hebben, naar de
gevangenis gaan, naar gevangenis gebracht, niet-afkoopbare hechtenis, op water en brood, op
water en brood zitten, straf uitzitten, tien jaar gevangenisstraf, twaalf jaar
gevangenisstraf, uitbreken, uit gevangenis vluchten, vier jaar gevangenisstraf, vrijheid,
vrijkomen, vijf jaar gevangenisstraf, vijftien jaar gevangenisstraf - materiële
omgeving: brood te koop of gekocht van medegevangenen, cachot, cachot op
politiebureau, cel, correctiehuis, correctiehuis te Hoorn, fictief geld in gevangenis,
fictieve munt in gevangenis, gevangenis, gevangenis te Amsterdam, gevangenis te Haarlem,
gevangenis te Hoorn, gevangenis te Leeuwarden, goede gevangenis, huis van bewaring,
jeugdgevangenis te Rotterdam, koepelgevangenis, kroeg in gevangenis, rasphuis, slechte
gevangenis, slecht tuchthuis, spinhuis, strenge gevangenis, stuk roggebrood [o.a. in
gevangenis], tralies van gevangenis, tuchthuis, tweede portie eten, valse fictieve munt in
gevangenis, Veenhuizen, water en brood, water en melk [in gevangenis], water en melk bij
brood, werkhuis |
lijfstraf en doodstraf - personen: beul, gehangene
- handeling en toestand: brandmerken, gegeseld en gehangen, gegeseld
worden, geschavotteerd zijn, geselen, geseling, gloeiend zwaard op rug, onder de galg,
onthoofden, ophangen, pijnigen, radbraken, te pronk staan, tepronkstelling - materiële omgeving: beugel van beul, brandmerk, brandmerk op rug, galg, geselpaal,
geselroeden, kaak, schavot, strop |
overige straffen beboet, bekeurd worden, bekeuring, bekeuring geven,
boete, gestraft worden, geverbaliseerd worden, proces-verbaal, straf, verbaal, verbannen,
zware straf |
politie, justitie, overige opsporingsbeambten en leger - personen: agent, agenten in uniform, agent in burger, agent op motor, bedelvoogd,
bereden brigadier te Amsterdam, bereden gendarme, bereden politie, bereden politieagent,
brigadier, brigadier van politie te Amsterdam, brigadier van politie te Rotterdam, commies,
commissaris, commissaris van politie, deurwaarder, dienaar van schout, douane,
douanebeambte, drost, Duitse gendarme, gendarme, generaal, gerechtsdienaar,
gevangenisdirecteur, griffier, heren van het gerecht, hondenmepper, hoofdcommissaris van
politie, hoofdofficier, hoofd van de justitie, justitie, justitie- of politiedienaar,
kapitein van nachtwacht, majoor (van politie te Rotterdam), marechaussee, marechaussee te
paard, marinier, militair, nachtwaker, officier, officier van justitie, officier van politie
of rijkswacht, onderschout, opperrechter, politieagent, politieagent in burger, politieagent
(in uniform/met helm), politie in uniform, politiespion, president, president van rechtbank,
procureur-crimineel, procureur van hof, rechercheur, rechter, rechterlijke macht, rechter
van instructie, rijksveldwachter, schildwacht, schout, soldaat, stille agent, veldwachter,
wacht - handeling en toestand: politie plagen - materiële
omgeving: douanekantoor, huisje van schildwacht, politieblad, politiebureau,
politiebureau St.-Pietershal te Amsterdam, politieregister |
| |
Aardrijk
natuur - natuurverschijnselen: brand, branden,
droog, duister, gesternte, heet, hemel, koud, licht, lucht, maan, maneschijn, modder, regen,
regenen, schijnen, uitspansel, vlammetje, vocht, vuur, warm, warmen, water, zon - geluid: donder, donderen, geraas maken, gerinkel, gerucht, herrie, knallen,
lawaai, lawaai maken, rammelen, stil - kleur: rood, zwart - materiële omgeving - dieren (→ vee): bijtend dier, bijter, dier,
eend, gans, haas, haring, hond, kat, kater, konijn, luis, muis, mus, paling, patrijs, pauw,
rat, schildpad, viervoetige dieren, vis, vlieg, vlo, vogel, vos, wandluizen - delen en eigenschappen van dieren: blaffen, bijten, knorren, veer, web - planten en plantendelen (→ gewassen): boom, dennenappels, doorn, kastanjes,
kruid, onderste deel van boom, tak, twijg |
inrichting van de wereld - aardrijkskundige
begrippen: aardoppervlak, andere streek, ander volk, bos, buurt, dichtstbijzijnde grote
stad, dorp, |
| |
| |
gehucht, gemeente, grasveld, grens, grote wereld, haven, heimat,
hoofdstad, koninkrijk, land, landweggetje, nauwe gang, open veld, pad, platteland, rivier,
slop, stad, straat, streek, volksbuurt, vreemde stad, weg, wereld, woud, zee |
aardrijkskundige eigennamen - mensen, volken,
talen: (afgedankte) koloniaal, Amsterdammer, Bargoens, bewoner van het platteland,
dieventaal, dorpeling, Duitser, geheimtaal, geheimtaal van paardenhandelaren, geheimtaal van
veehandelaren, Jood, Joodje, Joods, lettertaal, natie, niet-Jood, omgeving, praat
Tiöttensprache, scheldnaam voor Jood, Tiöttensprache, volk, vreemdeling, Zigeunerbargoens,
Zigeuners, Zigeunertaal - straten, steden en dorpen, landen: Alkmaar,
Almelo, Amsterdam, Arnhem, Basel, België, Berlijn, Bloembuurt, Brabant, Brunswijk, Delft,
Den Bosch, Den Haag, Dordrecht, Duitsland, Enschede, Foeliebuurt, Frankrijk, Goor,
Greifenhagen, Groningen, Haarlem, Hamburg, Hasselaerssteeg te Amsterdam, Herengracht te
Amsterdam, Hildesheim, Holland, Hoorn, Jodenhouttuinen, Jonkerbuurt, Kinkerbuurt,
Leeuwarden, Leiden, Limburg, Lissabon, Lübeck, Maas, Maastricht, Mainz, Monnikenbuurt,
Muiderstraat te Amsterdam, Nieuwmarkt 16 te Amsterdam, Oude Schans, Oudezijds Kolk, Parijs,
Pieter Jacobszstraat te Amsterdam, Rapenburg, Ridderbuurt, Rotterdam, Rijn, Schiedamsedijk
te Rotterdam, Schwedt, Schweinfurt, Servetsteeg, Spaarndammerstraat en omgeving te
Amsterdam, Stettin, Tilburg, Uilenburg, Utrecht, Veenhuizen, Vondelpark te Amsterdam,
vroegere Zandstraatbuurt te Rotterdam, Vrouwestraet, Westfalen, Willemsbuurt, Winschoten,
Zeedijk te Amsterdam, Zwanenburgerstraat te Amsterdam |
| |
Overige
toestand voor zover niet bovengenoemd - kwaliteit:
hard, nat, oud, oude, ouderwets - goed, in goede staat: bekoorlijk,
belangrijk, best, beste, beteren, beteren, degelijk, fijn, geoorloofd, geschikt, goed,
goede, goede spullen, heerlijk, lekker, leuk, mooi, mooie dingen, mooiste, netjes, niets
verkeerds aan, sierlijk, sterk, voornaamste, waard [bnw.], wel, zeer mooi, zeer nauwkeurig,
zeer wel, zuiver - slecht, in slechte staat: afwijking, armzalig,
beroerd, beroerd gezicht, door slag veroorzaakt gebrek, ellendig, er is een gebrek aan,
gebrek, gekheid, geknoei, grillig, hij is slecht [o.a. van vee], janboel, klein gebrek,
lelijkheid, malligheid, niet goed, niets meer aan gelegen, niets waard, niet veel waard,
onecht, oneffenheid, onrein, onsmakelijk, onwaar, onzin, oud kreng, prul, schaarde in
slachtmes, schraal, slecht, slechte dag, slechte omgeving, slechter dan niet, slechtheid,
smerig, spijtig, stinkend, verkeerd, verrot, versleten, vervloekt, vreselijk, vuil, vuile
boel, vuile troep - kwantiteit: afstandsmaat, alleen over, bagatel,
beetje, bijna niets, dik, dikte, duchtig, duur, enig, erg, fel, flink, geen, goedkoop,
groot, grootste, grote hoeveelheid, half, helemaal niets, helft, hier is niets, hoeveelheid,
hoop, iets, iets groots, in hoge mate, klein, kleine hoeveelheid, kleinigheid, kracht,
kwart, meer, menigte, minder, nauwelijks, niemendalletje, nietig, niets, onaanzienlijk,
overvloed, pond, schraal, stuk, tenminste, troep, veel, volstrekt niet, waard, weinig,
weinig minder, zeer veel, zeldzaam, zwaar - telwoorden: acht, achttien,
dertien, dertig, dozijn, drie, drieënzestig, drie keer, drie plus vier is zeven, duizend,
een, eenentwintig, een plus twee, elf, honderd, honderdelf, negen, negenennegentig,
negenenzestig, negentien, negentig, tachtig, tien, twaalf, twee, tweeëntwintig, tweehonderd,
tweehonderdvijfentwintig, twee keer drie is zes, twee keer vier is acht, twintig, veertien,
veertig, vier, vierenveertig, vijf, vijfentachtig, vijfentwintig, vijfhonderdvijfenzeventig,
vijf plus vier is negen, vijftien, vijftig, zes, zesendertig, zesenzestig, zeshonderd,
zestien, zestig, zeventien, zeventig - tijd en tijdrekening: aan één stuk,
avond, bij dag, dadelijk, dag, dagelijks, dinsdag, donderdag, eeuwigheid, gedurig, het is
vier uur, hoe laat is het, jaar, laat, maand, maandag, met sint-juttemis, middag, morgen,
nacht, nieuwjaar, nooit, ochtend, overdag, overmorgen, snel, spoedig, twee uur, uur,
vandaag, vlug, vrijdag, week, winter, woensdag, zaterdag, zomer, zondag - plaats en richting: achterwaarts, daar, gindse, hier, hierzodaarzo, kwijt, nergens,
plaats, plaatsje, uitgeleide, voorwaarts, weg - positie en stand: open,
rust, scheef - moeilijkheidsgraad: begrijpelijk, eenvoudig, onzeker, 't
gaat niet gemakkelijk - voltooiing: definitief, genoeg, helemaal, in orde,
niets aan de hand, voor elkaar - voorwaarde, bevestiging, ontkenning:
amen, bevestiging, bij gezondheid, bij mijn leven!, dat spreekt vanzelf, desnoods, echt,
echt waar!, het is waar, heus waar, ik mag doodvallen als het niet waar is, in het algemeen,
ja, juist, misschien, neel, neen zeggen, niet, niet waar, onwaar, tenminste, toeval,
vanzelfsprekend, vast en zeker, waar, zeer wel, zowaar - identiteit:
andere, bekend, bewuste, dinges, naam, overige, voornoemd |
handeling en gebeurtenis, voor zover niet bovengenoemd - bestaan, verkeren, positie: aanwezig, aflopen, bekend worden, bestaan, blijven, er de
brui aan geven, hangen, laten, met, ondervinden, schelen, stoppen, ver, veraf, verblijven,
verborgen, verdragen, verdwenen, verloren, verspreiding, vertoeven, voorhanden, wachten,
worden, zich bevinden, zijn - totstandbrengen en bewerken: afsluiten met
sleutel, afwerken, begieten, behandelen, breken, buigen, dichtdoen, doen, gebruiken, goed
houden, ik doe, ik verricht, (kleine) inspectie, kraken, leeghalen, licht uitdoen,
loskrijgen, losmaken, maak open, maken, meten, |
| |
| |
met water natmaken, natmaken,
onderzoeken, ontsteken, openmaken, openschuiven, opentrekken, optuigen, opvangen, plegen,
sluiten, snijden, steken, stoten, stukslaan, toebrengen met spoed, trekken, veranderen,
vermorzelen, verrichten, verscheuren, verstoren, vinden, voorstellen, wassen, wegen,
wegmaken, wegstoppen, wegwerken, wiegen, zelf doen, zich bezighouden met, zich rustig
voorbereiden, zich wassen, zuiveren - bewegen: bewegen, beweging, brengen,
dragen, ergens naar toe gaan, eruit komen, ervandoor gaan, gooien, halen, hardlopen, hard
weglopen, in de steek laten, kom eruit!, loop weg, naar binnen kruipen, neerleggen,
omttekkende beweging, op grond laten vallen, overbrengen, slingeren, smijten, stoppen,
terugkeren, uitvloeien, val [het vallen], verjaagd, verplaatsen, vertrekken, vliegen,
voorbijgaan, voorbijlopen, vrijwillig vertrekken, wegblijven, weghollen, weglopen,
wegsluipen, wegtrekken |
materiële omgeving voor zover niet bovengenoemd afdekplanken, balk,
beugel, brok, ding, dingen, eind, gat, goed [znw.], hebben en houden, houten stok, keien,
ktachtmeter, last, overdekking, paal, prulletje, stok, stok van mispelhout, vaandel,
voorwerp, zaak, zware last |
|
|