| |
| |
| |
achtste nummer Gedateerd: Augustus 1935
IV 8, 709 Vlaanderen
IV 8, 710-711 De paarden [g]
André Demedts
Opgenomen in André Demedts, Kleine keuze, De Bladen voor de Poëzie, eerste jaargang, no. 5, juli 1937, [Eenhoorn, Mechelen]; en in Vaarwel, Die Poorte, Oude-God, 1940.
| |
IV 8, 712-719 Eindelijk ‘more brains’
Kan. Amaat Joos met inleiding en commentariërende noten van de redactie.
Dit is een samenvatting van een lezing over De uiting der gevoelens die Joos in de Koninklijke Vlaamsche academie gehouden had. De kanunnik stelt tegenover elkaar de geest die ‘uiteraard centripetaal’ is en ‘ons gemoed, dat centrifugaal is.’ De gevoelens zijn soms te raden en soms drukt één uiting meer dan één gevoel uit; de kanunnik geeft daar wat voorbeelden van:
‘Men krabt in zijn haar, niet alleen bij een ingewikkelden toestand, maar ook als men jeukte gevoelt.
Wanneer wordt er gegaapt? Bij honger zoowel als bij vaak en verveling.’
Bij dit soort waarnemingen maakt de redactie opmerkingen als: ‘Hier stelt zich de vraag hoe bijv. de kaalhoofdigen zich te gedragen hebben [...]. De oplossing voorgestaan in dit dubbele geval door Kan. A. Joos kan hier niet toegepast worden zooals ten overvloede blijkt uit het psychologisch zeer juist volkslied: “En die geen haar en heeft / Moet zich niet krabben.”’
De redactie besluit met de opmerking dat met deze toespraak ‘voor een goed deel [is] tegemoet gekomen aan de verzuchting van het werkend academielid Vermeylen, dat wij Vlamingen zouden zijn om Europeeërs te worden en ging zijn wensch in vervulling “More brains”.’
De wens dat Vlamingen Europeanen zouden zijn, had Vermeylen in 1900 uitgesproken in zijn artikel Vlaamsche en Europeesche beweging. Voor More brains zie de notitie bij III 10, 924-925.
| |
bio- en bibliografische gegevens
Amaat Honoré Joos werd geboren op 3 mei 1855 in Hamme aan de Durme en overleed op 15 augustus 1937 in Gent. Hij was achtereenvolgens leraar, directeur van de rijksnormaalschool in Sint Niklaas en rector van de zusters Josephinnen in Gent. Hij leidde van 1899 tot 1901 het maandblad Vlaamsche
| |
| |
Zanten, maar is vooral bekend om zijn Waasch Idioticon van 1900.
Opgenomen (minus de commentaren van de Vlaamse Forumredactie) in Verslagen en mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde, 1935, blz. 214, e.v.
| |
IV 8, 720 Overgave en rust [g]
Paul de Vree
bio- en bibliografische gegevens
Paul de Vree werd geboren op 13 november 1909 in Antwerpen. Hij is nor maalschoolleraar in Antwerpen.
Hij was redacteur van De Tijdstroom, Vormen en Golfslag. Ten tijde van Forum publiceerde hij ook in Dietsche Warande en Belfort (1933, 1935) en De Tijdstroom (1934).
Opgenomen in Paul de Vree, Het blanke waaien, De Bladen voor de Poëzie, eerste jaargang, no. 1, maart 1937, [Eenhoorn, Mechelen].
| |
IV 8, 721 Vaarwel aan de jeugd [g]
Herreman
Opgenomen in R. Herreman, Het helder gelaat, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1937.
| |
IV 8, 722-747 Het jeugdavontuur van Leo Furkins [3]
R. Berghen
IV 8, 748-750 De keerzijde. Lichte stijging van den kostprijs der vrijheid
G[erard]. W[alschap].
Reactie op IV 7, 669-670 en het protest van 106 schrijvers (genoemd in de notitie daarbij) in de vorm van een open brief aan Marsman.
Walschap schrijft dat zijn naam niet voorkomt op het schrijversprotest, maar die staat er wel onder.
Walschap is het niet eens met de laatste woorden van het protest: ‘dat dit besluit een bedreiging inhoudt van het vrije woord des schrijvers, door hen beschouwd als een geestelijk goed dat in dezen tijd meer dan ooit dient te worden beschermd, vooral door letterlievende organisaties.’
Hij vindt dat hij de prijs voor zijn eigen vrijheid gegeven heeft, maar weet ook zeker dat hij voor die prijs niets anders koopt ‘dan het paar vierkante meter terrein, dat een man noodig heeft om man te zijn, zichzelven niet te moeten verachten, niet te verliezen dat gevoel van waardigheid, dat van Malraux eindelijk een naam heeft gekregen. [...] Mij hindert een nieuw gekwijl, dat de vrijheid bedreigd acht, waar een man slechts opgeroepen wordt om de gevolgen
| |
| |
Kanunnik Amaat Joos
Ed. Hoornik
van zijn daden te dragen en zijn volle verantwoordelijkheid op te nemen. Het geeft mij den indruk met lieden te doen te hebben, die niet meer dapper zullen zijn, van zoodra zij weten dat men hun iets zal doen. Ik wil tot dezulken niet behooren. [...] Uw geval, waarde Marsman, heeft in het geheel niets te maken met de vrijheidsberoovingen in Italië, Duitschland en Rusland. Daar is de vrijheid opgeheven. Indien uw geval symptomatisch ware, zou men hoogstens kunnen vaststellen, dat op de Nederlandsche markt de vrijheid ietwat duurder geworden is. [...] Gij hebt de Maatschappij beleedigd. En degelijk. Het zou, vanwege de Maatschappij, een erkenning zijn, dat een beleediging van u werkelijk een beleediging is, indien zij op u daarvoor een “strafmaatregel” toepaste. Gij zijt niet iemand die alleen slaat wie niet terugslaat. Gij zijt ook mans genoeg om de gevolgen van uw daden te dragen. [...] Ik had slechts willen protesteeren tegen de krenterige bekrompenheid van het wraakje dat de Maatschappij op u genomen heeft, tegen haar bestraffen van uw polemische manieren, waar zij uw poëtische verdiensten had te erkennen, tegen het niet uitvoeren van een opdracht in den geest van haren opdrachtgever.’
| |
| |
| |
IV 8, 751 Nederland
IV 8, 752-777 De dialektiek van de vooruitgang [1, besloten in 9]
Bijdrage tot het ontwikkelings- en ondergangsbegrip in de geschiedenis
Jan Romein
Dit is de uitwerking van een voordracht voor de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde.
J. Romein aan Menno ter Braak, 18 juni 1935 (Brief in LM): ‘Voor mijzelf heeft het stuk, zoals het er nu ligt, enigszins de waarde van een “belijdenis” en ik zie daarin de subjektieve verontschuldiging, dat I niet zo héél strak met II verbonden is, voor het uiterlijk althans.’
Op de redactie-envelop waarin het stuk was rondgestuurd, schreef S. Vestdijk: ‘Uitstekend art., maar ongeschikt voor ons, te wetenschappelijk. (te lang ook)’ Ter Braak aan Du Perron, 25 juli 1935 (BW III, 274): ‘Het is nog een beetje docentenstijl, maar, vooral waar hij over zijn eigen theorie begint, concreet en zeer boeiend.’
Du Perron aan Ter Braak, 28 september 1935 (BW III, 295): ‘Het stuk van Romein vind ik flink vervelend. Het mag een goed stuk zijn, in dit geval ben ik het met Vic en Vestdijk eens, dat het niets voor Forum was. Het is anti-Forum in stijl en opzet, en 3 × te lang voor wat het beteekent (in ieder verband beschouwd).’
| |
bio- en bibliografische gegevens
Jan Romein werd geboren op 30 oktober 1893 in Rotterdam en overleed op 16 juli 1962 in Amsterdam. Hij studeerde eerst theologie in Leiden, maar zwaaide in 1914 om naar geschiedenis en Russisch. In 1924 promoveerde hij bij de slavist N. van Wijk. Hij was een paar jaar redacteur van De Tribune en buitenlands-overzichtschrijver van De Groene Amsterdammer en Groot Nederland. In 1939 werd hij hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis aan de universiteit van Amsterdam; in 1942 ontsloegen de Duitsers hem. In 1945 keerde hij terug, nu met de leeropdracht nieuwe en theoretische geschiedenis.
Zie over hem De Nieuwe Stem, november en december 1962.
Opgenomen in Jan Romein, Het onvoltooid verleden, Querido, Amsterdam, 1937.
| |
IV 8, 778-779 Sterilisatie [g]
Ed. Hoornik
bio- en bibliografische gegevens
Eduard Jozef Antonie Maria Hoornik werd geboren op 9 maart 1910 in Den Haag. Na een korte studietijd in Leiden werd hij journalist, eerst bij De Tijd, later bij het Algemeen Handelsblad. Na de inval van de Duitsers in 1940 nam
| |
| |
hij ontslag en ging in de illegaliteit. Hij werd gearresteerd en verbleef in de concentratiekampen Vught en Dachau. Na de bevrijding werd hij redacteur van Vrij Nederland en daarna werd hij perschef van de Stichting voor Culturele Samenwerking en redacteur van Delta.
Hij debuteerde in een Leids studentenblad en werkte ten tijde van Forum mee aan Het Venster (1932), De Nieuwe Gemeenschap (1934) en De Gemeenschap (1935). Hij is nu redacteur van De Gids.
Bibliografie in Documentatiedienst LM/AMVC.
Brieven, documenten en knipsels in LM en AMVC.
Opgenomen in Ed. Hoornik, Het keerpunt, Rozenbeek en Venemans, Hilversum, 1936 [De Vrije Bladen XIII, schrift 6].
| |
IV 8, 780-788 Maria Concepcion
F.C. Terborgh
Opgenomen in F.C. Terborgh, De condottiere, gedrukt door de paters Lazaristen in Peking, 1940; en in F.C. Terborgh, De condottiere en andere verhalen gevolgd door Le petit château, Boucher, 's-Gravenhage, 1960.
| |
IV 8, 789 Stilleven in café [g]
Taeke de Groot
IV 8, 790 The man who kept his form [g]
(Galsworthy)
Rudolf Escher
Uit de titel van het gedicht is een citaat uit de novelle The man who kept his form weggevallen. Er had moeten staan:
THE MAN WHO KEPT HIS FORM
‘Living this sort of life, he yet
seemed exactly what he used to be -
in fact, he had kept his form.’
| |
bio- en bibliografische gegevens
Rudolf George Escher werd geboren op 8 januari 1912 in Amsterdam. Hij woonde tot 1921 in Indonesië. Van 1931 tot 1937 bezocht hij het Toonkunst-conservatorium in Rotterdam, waar Willem Pijper van wie hij compositielessen kreeg, directeur was. Tot 1940 woonde hij in Rotterdam. Tijdens de oorlog leefde hij afwisselend teruggetrokken en ondergedoken. Na de bevrijding werkte hij een jaar bij De Groene Amsterdammer en had bestuursfuncties in de muziekwereld. Sedert 1964 is hij wetenschappelijk hoofdmedewerker aan het Instituut voor Muziekwetenschap der Rijksuniversiteit te Utrecht.
Hij debuteerde in het meinummer van Helikon, 1935. Toen kwam Forum. ‘Mijn toenmalige buurman aan de Leuvehaven te Rotterdam, Victor van Vries- | |
| |
land, belde op een middag aan om mij plechtig mede te delen: “Meneer Escher, u bent gedrukt”.’ Hij verzorgde in 1967 de uitgave van J.C. Noordstar, De zwanen en andere gedichten bij Querido, Amsterdam.
Met veel veranderingen opgenomen in Rudolf Escher, Gedichten, Helikon no 6, Boosten en Stols, Maastricht en Brussel, 1937.
| |
IV 8, 791-818 Else Böhler, Duitsch dienstmeisje [8]
S. Vestdijk
IV 8, 819-822 Panopticum. Wetenschappelijke bijdrage tot de rhythmologie
S. V[estdijk].
opdracht
Voor Garmt Stuiveling [zie ook III 8, 728-733]
Verslag van een onderzoek naar een bepaalde vorm van rijmverdoezeling bij J.H. Leopold.
Zie ook IV 10, 1025-1026.
Opgenomen in S. Vestdijk, De Poolsche ruiter, Kroonder, Bussum, 1946.
| |
IV 8, 822-824 Panopticum. De kaarten en het spel
M[enno]. t[er]. B[raak].
Vergelijking van de Pages de journal van André Gide met Nederlands geestesmerk van J.H. Huizinga.
‘Naïef zijn zij beide, anti-heroïsch eveneens (in den zin van: gericht tegen de phraseologie van de dikke helden à la Goering); maar de kardinale vraag is, waarvoor naïveteit en anti-heroïsme moeten dienen. Bij Huizinga nu dienen zij om den man, die zich in hart en nieren burger, d.i. bourgeois voelt, een motief te verschaffen zijn conservatisme en afkeer van de rumoerende “zwak gewortelden in het maatschappelijk leven” cultureel te rechtvaardigen; bij Gide daarentegen dienen zij om den geboren bourgeois te verlossen van de obsessie, die zijn privilege langzamerhand voor hem geworden is.’
In 1934 was in Parijs het Comité de Vigilance des Intellectuels Antifascistes gesticht. Du Perron wilde J.H. Huizinga bij dit comité betrekken en vroeg Ter Braak of die contact met hem wilde zoeken. Maar Ter Braak voelde niets voor ‘samenwerken met dezen Leidschen gaga-heer’ (BW III, 241) en schreef op 11 juli 1935 (BW III, 255): ‘ik heb onlangs met den man in quaestie gesproken, en ik weet dus, hoe hij iedere letter van jou en mij als kinderachtige en zelfs weerzinwekkende kletspraat beschouwt, omdat wij niet zijn “gevestigde waarden” likkebaardend onderschrijven. En als Huizinga het verdomt zich tegen het fascisme te organiseeren, dan is dat niet sympathiek; hij wenscht alleen niet gecompromitteerd te worden door mogelijke “andersdenkenden”.’ Zie over Du Perron en het Comité de vigilance ook Annie Romein-Verschoor, De onzekeren, in De Gids, april-mei 1969, blz. 183-194.
Opgenomen in VWtB IV, 589-592. |
|