| |
| |
| |
vierde jaargang
| |
| |
eerste nummer Gedateerd: Januari 1935 (Du Perron heeft dit nummer pas in Parijs ontvangen tussen 9 en 12 januari 1935 - BW III, 110 en 112)
IV 1, 1 Nederland
IV 1, 2-16 Else Böhler, Duitsch dienstmeisje [1, voortgezet tot en met 12]
S. Vestdijk
Du Perron aan Ter Braak, 12 januari 1935 (BW III, 114): ‘Het fragment van Vestdijk was zéér curieus en pakkend. En het duitsch ervan is jajah voll Scharme, Gottbewahre.’
Afzonderlijk uitgegeven als S. Vestdijk, Else Böhler, Duitsch dienstmeisje, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1935.
| |
besprekingen
Anton van Duinkerken in De Tijd, 16 juli 1935:
‘Deze nieuwe stijl beantwoordt aan een nieuw levensbesef, dat het best gekarakteriseerd wordt als de levensbeschouwing van den principieelen zedelijken wansmaak, en dat dan ook aesthetisch tot niets verder leidt dan tot perverse Camera-Obscura's, minder deugdzaam, doch even kleinburgerlijk als die van Nicolaas Beets.’
Menno ter Braak in Het Vaderland, 17 november 1935 (verwerkt in De duivelskunstenaar, VWtB IV, 228-232).
E. du Perron in Groot Nederland, december 1935, blz. 566-569 (VWdP VI, 15-27).
Clara Eggink in De Stem, december 1935, blz. 1255-1258 (Critisch Bulletin, blz. 343-346):
‘De zonderlingste fout maakt Vestdijk echter aan het slot van zijn roman. Daar laat hij maar liefst zijn heele onderwerp in de steek om eens flink van leer te trekken tegen de hedendaagsche Duitsche politiek. Dat van leer trekken is zijn goed recht, al is het in dezen roman niet van pas, maar de manier waarop riekt zoozeer naar de leuzen op muren en schuttingen - moord en sadisme is het fascisme - dat men een beteren aanval van den intelligenten Vestdijk verwacht zou hebben.’
Haagsche Post, 21 december 1935:
‘Welk een virtuositeit in het hanteeren van de taal! Welk een prachtige, soepele, weelderige beheersching van de romanstof. Welk een diepe en scherpe ontleding van 's menschen allerinnerlijkst zieleleven! En welk een diep-onbevredigend, gemelijk-stemmend boek!’
Halbo C. Kool in Den Gulden Winckel, januari 1936, blz. 4:
‘Else Böhler is het beste boek, dat ik van Vestdijk ken, één der beste Nederlandsche romans, die ik de laatste jaren las. Jammer is dat voor onze litteratuur!’
| |
| |
Het dienstmeisje dat voor Else Böhler model stond
P.H. Ritter Jr. in Utrechtsch Dagblad, januari 1936:
‘Dun en springerig bevindt zich de auteur tegenover de centrale levensmotieven van hartstocht en dood. [...] De tragiek is als sluitstuk aangebracht bij een niet tot in alle hoeken doorgedacht psychologie.’
Victor E. van Vriesland in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25 januari 1936 (OV I, 491-494).
H. de Bruin in Opwaartsche Wegen, februari 1936, blz. 411-412:
‘Als studie [...] van opvattingen die zich de laatste jaren aan ons allen min of meer opdringen, acht ik dit boek van belang. Mij dunkt echter, dat zulke, ik zou haast zeggen, klinische rapporten, ook als ze zich met het anecdotische vermengd als lectuur aanbieden, uit handen moeten blijven van zulke, die gevaar lopen er van te bezwijmen.’
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, maart 1936.
Raymond Brulez in Cassandre, 21 maart 1936.
W.A.P. Smit in De Werkplaats 1936, blz. 328-330:
‘Hier vinden we alleen een cynische analyse van cynisme, een hatende weergave van haat, een knappe beschrijving van perversiteit. Maar alles zonder achtergrond - uitsluitend van deze dingen zelf. Hier herleeft Pluizer uit De kleine Johannes: Het naturalisme in zijn meest liefde-loze vorm.’
Boekenschouw 29 (1935-1936), blz. 366-367:
‘Vestdijk is zonder twijfel een der begaafdste talenten die de laatste jaren op
| |
| |
den voorgrond traden, maar in zijn ongezond erotische obsessies, in zijn voorliefde voor het menschelijk minderwaardige is hij een typisch vertegenwoordiger van den Forumgeest.’
| |
IV 1, 17 Najaar [g]
Camp de Basschaerde
Opgenomen in Barend de Goede en Bert Bakker, Quatre mains, Daamen, Den Haag, 1943.
| |
IV 1, 18 De oud-officier [g]
C.L. Sciarone
IV 1, 19-30 De jonge Indiesman
E. du Perron
De jonge Ducroo onttrekt zich aan een uitnodiging tot defloratie door het bed uit te springen en een half uur onder de douche te gaan staan.
Marnix Gijsen aan zijn Vlaamse mederedacteuren, 31 januari 1935 (Roman, 57): ‘Ik heb vanavond in de proeven van het volgende Forum Virginia gelezen van Varangot. Het is te laat om hier iets tegen te doen maar ik meen dat na de Indiesman van du Perron, de publikatie van dit stuk mijn toestand onhoudbaar maakt.
Ik kan, al maak ik de maten nog zo breed, van uit katholiek standpunt het verspreiden van dergelijke lectuur niet verantwoorden en ook afgezien van alle katholicisme heb ik het land aan een snobsenliteratuur die als enig motief het beïroniseren van de maagdelijkheid heeft.
Ik trek mij dus uit de redactie van Forum terug, zeer tot mijn spijt. Onze samenwerking heeft ons nader bij mekaar gebracht en ik betreur dat mijn heengaan moet gebeuren omwille van dat deel van het tijdschrift waarmee wij feitelijk niet gemoeid zijn. Dat toont u ook dat dit incident geen invloed zal hebben op onze goede verhouding.’
Op 2 februari deelde Roelants dat besluit van Gijsen aan Ter Braak mee. Zie voor de kwestie-Virginia IV 11, 1049-1070.
Opgenomen in E. du Perron, Het land van herkomst, Querido, Amsterdam, 1935; en in VWdP III, 298-316.
De opmerking van H. van Galen Last in BW II, 513 dat er geen fragmenten uit Het land van herkomst in Forum gepubliceerd zijn, is niet juist.
| |
besprekingen
H. Kuitenbrouwer in De Nieuwe Gemeenschap, maart-april 1935, blz. 187-188 (vooral over IV 3, 211-224).
Menno ter Braak in Het Vaderland, 26 mei 1935 (VWtB V, 518-524).
Maurits Uyldert in Algemeen Handelsblad, mei 1935:
| |
| |
‘Wij willen het boek niet rekenen tot het troostelooze genre der pornografie, want pornografische geschriften worden met een bepaald oogmerk vervaardigd, en een dergelijk oogmerk zal den schrijver van dit boek verre geweest zijn; niettemin bevat het tal van onsmakelijke en stuitende details, die de lectuur hinderlijk en hier en daar zelfs weerzinwekkend maken.’
(Reacties op dit stuk van W.A. Kramers in Den Gulden Winckel, juni 1935, blz. 66, en van Menno ter Braak in Het Vaderland, 7 juni 1935).
J. Gans in Den Gulden Winckel, juni 1935, blz. 63-65:
‘Het pleit voor het karakter van het werk van du Perron, dat er moeilijk op een “neutrale” manier over geschreven kan worden.’
Anton van Duinkerken in De Tijd, 6 juni 1935:
‘Hoe E. du Perron zijn eerste erotische ervaringen opdeed, weten we na dit boek veel nauwkeuriger dan wij dit omtrent Pierre de Ronsard of Pieter Corneliszoon Hooft ooit zullen achterhalen, maar die erotische ervaringen van het vroegrijpe Indische kind hebben voor ons niet de geringste beteekenis, vergeleken bij het veel minder bekende liefdeleven van Ronsard of Hooft. Al dat gepraat van Du Perron over zichzelf interesseert ons niet. Het is in wezen vervelend en onbehoorlijk.’ (Zie ook de notitie bij IV 6, 514-533.)
E. Elias in De Haagsche Post, 8 juni 1935.
Ernst Groenevelt in De Avondpost, 9 juni 1935:
‘Men neemt voortdurend aanstoot aan dezen “levensgeschiedenis”. Het is z.g.n. realistisch zonder zin.’
H. Marsman in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18 juni 1935.
Johan Winkler in Het Volk, 24 juni 1935.
Observator in De Vrijheid, 27 augustus 1935.
Garmt Stuiveling in Tijd en Taak, 1935.
Joh. de Maegt in Het Laatste Nieuws, 1935.
M.C. in Indische Courant, 1935:
‘De schrijver neemt geen blad voor den mond als het zoo in het verhaal te pas komt. Hij beschrijft alles en iedereen, waarmee hij in zijn jeugd in aanraking kwam en hij beschrijft die personen precies, zooals ze waren en zooals ze spraken. Dikwijls verre van kuisch.’
J. van Heugten in Boekenschouw 29 (1935-1936), blz. 196:
‘Hier wordt de elementairste menschelijkheid onder den voet geloopen. [...] Met demonische koelbloedigheid wordt hier een exhibitionisme gepleegd, welks objectheid slechts verlitteratuurde kringen een tijdlang fascineeren kan.’
Jan Campert in De Nieuwsbron, 1935.
Raymond Brulez in Cassandre, 1935.
Leidsch Dagblad, 1935.
Jan Schepens in Revue de la Quinzaine, 1935.
P.H. Ritter Jr. in Utrechtsch Dagblad.
Provinciale Groninger Courant, 1935.
Hollandsch Weekblad, 1935.
S. Vestdijk in Groot Nederland (ook in Lier en lancet).
Voor reacties van Du Perron op een aantal van deze recensies zie BW IV, 670.
| |
| |
| |
IV 1, 31 Locarno [g]
D.A.M. Binnendijk
Opgenomen in D.A.M. Binnendijk, Onvoltooid verleden, Stols, Maastricht, 1936.
| |
IV 1, 32 Gandria (Lago di Lugano) [g]
D.A.M. Binnendijk
Opgenomen in D.A.M. Binnendijk, Onvoltooid verleden, Stols, Maastricht, 1936.
| |
IV 1, 33-36 De humor van Jo Spier
Menno ter Braak
Bespreking van Jo Spier, Per potlood door Nederland, Blitz, Amsterdam, 1934. Opgenomen in Menno ter Braak, Het tweede gezicht, Boucher, 's-Gravenhage, 1935; en in VWtB III, 425-428.
| |
IV 1, 37-61 Mijn zuster de negerin [slot]
Cola Debrot
IV 1, 62-63 Panopticum. O, toon der kultuur!
E. d[u]. P[erron].
Bespreking van artikelen van J. Carnot (= S. Tas) en K. Lambrechts (= J. de Kadt) in De Nieuwe Kern, Maandblad voor Politiek, Kultuur en Wetenschap onder redactie van J. de Kadt en S. Tas.
Op de redactieenvelop waarin het oorspronkelijke stuk werd rondgestuurd (in LM), staat in het handschrift van Victor E. van Vriesland: ‘Tegen, tenzij de rood onderstreepte zin op blz. 2 en de 3 idem woorden op blz. 3 worden geschrapt. Eddy schrijft weer eens zonder kennis van zaken, zooals vaker als hij het niet over litteratuur heeft, en wij maken ons daarmee belachelijk. - Hij is ditmaal misleid door den ondertitel “socialisties maandbl.”, die trouwens opzettelijk misleidend is om zieltjes te winnen, maar hier alleen “revolutionnair” beteekent. - De Kadt, die altijd een van de verbitterdste tegenstanders der S.D.A.P. (“het werk van A.M. de Jong”!) is geweest, was jarenlang aangesloten communist, toen Sneevlietiaansch voorman, toen bestuurder der O.S.P., waar hij, te links, toen weer uit moest, evenals die Tas. Nu probeert hij als “wild” syndicalist weer zieltjes te winnen met dit extremistisch blaadje, waarvan Eddy buiten die “Cultuurspiegel” den inhoud blijkbaar niet gelezen of begrepen heeft. - Overigens lijkt Eddy me de minst geschikte voorvechter voor een minder kwetsenden toon zonder dreigen met “een pak rammel”; maar dat moet
| |
| |
hij zelf weten en daartegen gaat mijn bezwaar niet. - Ik verzoek dringend het stuk niet te plaatsen zonder bedoelde schrappingen.’
Du Perron had onder andere bezwaar tegen Lambrechts die geschreven had dat Albert Helman en Theun de Vries die ‘het misschien niet eens zo kwaad bedoelen en die alleen maar een flink pak rammel nodig hebben, opdat ze goed begrijpen dat bepaalde onderwerpen niet op een vlegelachtige wijze behandeld kunnen worden.’
Van Vriesland had ook kunnen verwijzen naar Forum zelf waarin Slauerhoff (III 11, 1063-1064) de SA op de boeken van Stuiveling en Donker los wilde laten.
Ter Braak bracht de gevraagde verbeteringen aan.
Zie voor de gevarieerde opvattingen over de politieke plaats van De Nieuwe Kern BW III, 106 en 430.
In 1940 zou Du Perron zelf bijdragen schrijven voor De Nieuwe Kern.
Opgenomen in E. du Perron, Blocnote klein formaat, Boucher, 's-Gravenhage, 1936; en in VWdP V, 64-65.
| |
IV 1, 64 Panopticum. De militaire muze
E. d[u]. P[erron].
Een gedicht uit Luctor et emergo van R. van Eck over de periode dat ‘Insulinde’ in Engelse handen was (1811-1816).
Daarbij commentaar van Du Perron over ‘de Jan Lubbes Conquistador aan wie Coen de schat schijnt te hebben “afgedragen”.’
Opgenomen in E. du Perron, Blocnote klein formaat, Boucher, 's-Gravenhage, 1936.
| |
IV 1, 65 Vlaanderen
bespreking
Richard Minne in Vooruit (België), 17 februari 1935:
‘Het 1935-debuut van Forum (afdeeling-Vlaanderen) heeft me niet erg geestdriftig gestemd. [...] Wat kan het leven, door een literairen bril bekeken, soms saai zijn beste vrienden! [...] Inplaats van zich verder af te knoeien op vormkwesties, zouden onze schrijvers niet beter doen van de noodige geestelijke ruimte te scheppen voor onze literatuur? Maar hier geraak ik op het terrein der politiek. Stop!’
| |
IV 1, 66 Verrassing [g]
Herreman
Opgenomen in R. Herreman, Het helder gelaat, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1937.
| |
| |
Raymond Herreman met zijn kinderen, augustus 1929
| |
IV 1, 67 Herinneringen [g]
Herreman
IV 1, 68-71 Spiegel of bokswant?
Raymond Brulez
Er zijn twee groepen opvattingen over letterkunde. De ‘contemplatieve’ opvatting werd geformuleerd door Shakespeare (‘to hold as 'twere the mirror up to
| |
| |
nature’), de ‘actieve’ door de Vlaamse schrijver en regisseur Anton van de Velde (‘Deze tijd vergt mannelijke allures en 't zou wellicht goed zijn wilden onze litteratoren 'n poos aan 't werk gaan met halter en bokswant’).
Volgens Brulez moet de schrijver ‘midden in het leven staan [...] niet met de zoo verwaande als ijdele hoop deze op beslissende wijze te beïnvloeden, maar om [de] dramatische schoonheid en philosophische beteekenis [van de grote gebeurtenissen] te ontdekken en in het licht te stellen.’
Maar als de politiek de literatuur in haar bestaan bedreigt, zoals wanneer Goebbels verklaart ‘Absolute kunst heeft geen bestaansrecht meer’, ‘en de ernst van deze bedreiging wordt voldoende belicht door den gloed der brandstapels’, dan ‘is er voor den schrijver geen andere waardige en consekwente houding mogelijk dan deze van het verzet, van het verweer tot het uiterste.’
Zie ook IV 3, 258-262, IV 4, 302-308, IV 5, 497-500 en IV 5, 501-505.
| |
IV 1, 72 Terug uit de ballingschap [g]
Amand Simoens
bio- en bibliografische gegevens
Amand Jozef Simoens werd geboren op 10 december 1884 in Kortrijk. Hij was eerst werkman. Van 1937 tot 1940 was hij perschef van de Koninklijke Nederlandsche Schouwburg in Gent.
Ten tijde van Forum publiceerde hij ook in Helikon (1932).
Opgenomen in Amand Simoens, Van den drempel naar de kim [Van Melle, Gent, 1942].
| |
IV 1, 73 Marine [g]
Victor J. Brunclair
bio- en bibliografische gegevens
Victor-Jozef Brunclair werd geboren op 18 oktober 1899 in Antwerpen en overleed op 21 november 1944 in het concentratiekamp Lagelund in Duitsland. Hij was eerst boekhouder en werd in 1938 secretaris van de Koninklijke Nederlandsche Schouwburg in Antwerpen en later van de Koninklijke Vlaamsche Opera daar. In 1942 arresteerde de Gestapo hem.
Hij debuteerde in 1916 onder het pseudoniem Geert Bardemeyer in De Goedendag, waar ook zijn geestverwanten Paul van Ostaijen en Gaston Burssens in schreven. In 1919 was hij een van de oprichters van Ruimte en later schreef hij kritieken in Vlaamsche Arbeid. In 1934 vertaalde hij de Dreigroschenoper van Bert Brecht. Ten tijde van Forum publiceerde hij ook in Pan en Rugo (1934, 1935). In 1936 was hij een van de oprichters van Getuigenis.
Biografie en bibliografie in Paul de Wispelaere, Victor J. Brunclair 1899-1944, Manteau, Brussel, 1960.
Brieven, documenten en knipsels in AMVC.
Opgenomen in Victor J. Brunclair, Sluiereffekten, Mercurius, Antwerpen [1936].
| |
| |
| |
bespreking
K.R. in De Dag, 6 juli 1936.
| |
IV 1, 74 Drie koningen [g]
Karel Vertommen
bio- en bibliografische gegevens
Karel Vertommen werd geboren op 25 januari 1907 in Kontich. In 1935 behaalde hij het licentiaat in letteren en wijsbegeerte in Leuven. Tot 1943 was hij leraar, daarna adviseur van een uitgever. In 1948 werd hij redactiesecretaris van De Vlaamsche Linie. In 1952 werd hij weer leraar.
Hij debuteerde in 1934 met de bundel Neuriën en was van 1936 tot 1940 redacteur van Volk en De Tafelronde. Ten tijde van Forum publiceerde hij ook in Volk (1935).
Bibliografie in André Demedts, De Vlaamsche poëzie sinds 1918, Pro Arte, Diest, tweede druk 1945.
Opgenomen in Karel Vertommen, Peillood, De Garve, Lier, [1937].
| |
bespreking
Marnix Gijsen in De Standaard (België), 12 maart 1938.
| |
IV 1, 75-81 Het morgengebed
Gerard Walschap
Vervolg van III 9, 844-851.
| |
IV 1, 82-97 Kraaien hebben gekrast ii
M. Roelants
IV 1, 98-99 De keerzijde. Toenadering tot Jan
G[erard]. W[alschap].
Reactie op de stukken van lezers in Het Vaderland naar aanleiding van de enquête over overschatting en onderschatting (zie de notitie bij III 12, 1202-1203).
| |
IV 1, 99-100 De keerzijde. Barnum op den Helikon
Karel Jonckheere
Reactie op de discussie tussen P. Endt en J. Gans in III 11, 1061 en III 12, 1206-1208.
Verder ook een reactie op een Nederlands verslag van een lezing die Lode Zielens in de Vlaamse boekenweek gehouden had. De Nederlandse verslaggever had een te gunstige indruk gegeven van de belangstelling. |
|