| |
III 12, 1151 Nederland
III 12, 1152-1168 Gesprek over den zin des levens
Menno ter Braak
Ter Braak aan Du Perron, 29 augustus 1934 (BW III, 22): ‘Verder heb ik de vacantie gebruikt om “mijn nieuwe vorm te vinden”. Tweemaal begon ik te schrijven, en tweemaal bevredigde me de vorm niet. De ik-toon heb ik (voor een boek van grooteren omvang) absoluut uitgeput; op het wij-accent terugkomen, ging niet, het klonk als de terugkeer tot een overwonnen stadium. Toen kreeg ik plotseling onder het scheren de juiste vorm voor me: de dialoog. En nu lukte het ineens! De eerste dialoog is af. Als het me lukt wat ik voorstel, schrijf ik een reeks van tien of twaalf dialogen.’
Ter Braak aan Du Perron, 8 december 1934 (BW III, 95): ‘De tweede [dialoog] die je in Forum hebt gelezen, bevatte (ook al doordat ik in idiote drukte moest corrigeeren) nog drukfouten en kleine “feilen”; maar als geheel beviel hij me toch wel, hoewel hij duidelijk “inleidend”; is, en qua talis eigenlijk veel problemen uit vorig werk nog eens ophaalt.’
Du Perron aan Ter Braak, 10 december 1934 (BW III, 96-97): ‘Forum gekregen en direct je dialoog gelezen. Het gekke is: ik heb er geen oordeel over! Het is me net of ik maar de helft begrepen heb, en dat dit komt omdat ik de andere dialogen niet ken. Toch zou dat vreemd zijn. Op het oogenblik zou ik zeggen: het is vernuftig en vol aardige vondsten, en toch “pakt” het niet.
| |
| |
Waarom? Als het niet uitsluitend is omdat de rest er toch bij hoort, dan is het omdat dit genre uiterst gevaarlijk voor jou is. N.l. door zooveel abstracts te laten zeggen door twee sprekers, die niet psychologisch verantwoord zijn [...] maak je alles hyper-abstract, en de dialoog-vorm, inplaats van te verlevendigen, maakt je tekst mat.’
In een noot bij de titel staat dat dit gesprek het ‘Tweede gesprek uit een boek in dialogen’ zou zijn. Uit een brief van Ter Braak aan Du Perron van 19 juni 1936 (BW IV, 35) blijkt dat Ter Braak een paar dialogen tot monologen aan het bewerken was. Het resultaat is geworden: Menno ter Braak, Van oude en meuwe christenen, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1936, waarin de dialoog uit Forum sterk gewijzigd het eerste hoofdstuk en de enige dialoog vormt. Een andere dialoog was verschenen in Groot Nederland, juni 1936. Ook in VWtB III, 197-209.
| |
III 12, 1169-1170 Gedichten uit ‘een winter aan zee’
Golven, den dood voor oogen ...; Afnemend omoorlogen ... A. Roland Holst
bio- en bibliografische gegevens
Adrianus Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Na de HBS studeerde hij een tijd in Lausanne en Oxford. In 1911 ging hij in Blaricum wonen en in 1918 verhuisde hij naar Bergen, waar hij nog woont.
Hij debuteerde in 1908 met veertien gedichten in De XXe Eeuw. In 1920 werd hij redacteur van De Gids wat hij bleef tot het Colenbranderconflict in 1933. Ten tijde van Forum publiceerde hij ook in De Gids (1932-1934), Helikon (1932, 1934), De Gemeenschap (1934) en De Stem (1935).
Biografie en bibliografie in Documentatiedienst LM/AMVC.
Zie ook Jan Elemans, Adriaan Roland Holst, Desclée de Brouwer, Brugge [1961].
Alleen het tweede gedicht is opgenomen in A. Roland Holst, Een winter aan zee, Stols, Maastricht [1937], en in A. Roland Holst, Verzamelde werken II, Van Dishoeck, Stols, Bussum, 's-Gravenhage, 1947.
| |
III 12, 1171-1187 Mijn zuster de negerin [1, voortgezet tot en met IV 1]
Cola Debrot
Deze bijdrage was eigenlijk bestemd voor het novellennummer van Forum, zoals blijkt uit een brief van Cola Debrot aan Menno ter Braak van 3 september 1934 (in collectie-Ter Braak LM). Zie ook de notitie bij II 9, 641-658. Du Perron aan Ter Braak, 12 januari 1935 (BW III, 112): ‘Ik vind dit verhaal met Ina Damman zoowat het beste wat aan verhalend proza verleden jaar is uitgekomen. Heb je niet meer van dezen Cola?’
Afzonderlijk verschenen als Cola Debrot, Mijn zuster de negerin, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1935.
| |
| |
Engelman (links) en Roland Holst
| |
besprekingen
Nederland, juli 1935.
Herman Robbers in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, augustus 1935, blz. 138-139.
Menno ter Braak in Het Vaderland, 18 augustus 1935 (VWtB V, 579-584):
‘Er staat in dit boekje geen woord te veel; iedere zin heeft zijn functie, ieder detail zijn noodzakelijkheid. [...] En daarbij zijn de middelen, waarmee Debrot den lezer inwijdt, zoo eenvoudig en natuurlijk, dat men, maar dan op een ander plan, soms de spanning voelt van het detective-verhaal [...]’.
Victor E. van Vriesland in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25 augustus 1935 (OV II, 121-122).
Eva Raedt-de Canter in Groot Nederland, september 1935, blz. 326:
‘Het zwarte van den tropennacht ligt wel wat zwaar over dit werk.’
Constant van Wessem in De Stem, september 1935, blz. 945-947 (Critisch Bulletin, blz. 257-259).
Boekenschouw 29 (1935-1936), blz. 84:
‘Forum blijft een broeikas van giftplanten.’
Gerard Knuvelder in Roeping, mei 1936, blz. 553:
‘Debrot is een geboren schrijver, die vooral uitnemend [...] sfeer kan scheppen. Dat deze sfeer geschapen wordt rond een vrij decadent en onprettig geval, - Debrot debuteerde tot zijn nadeel in Forum - zij afdoende reden om het
| |
| |
Handschrift van Van Vriesland
boekje niet eenieder in handen te geven, het weerhoude ons echter niet het talent te erkennen.’
| |
III 12, 1188 Rue de l'écluse [g]
Victor E. van Vriesland
Opgenomen in Victor E. van Vriesland, Herhalingsoefeningen, Querido, Amsterdam, 1935; en in DV.
| |
III 12, 1189-1201 Het pernicieuze slot
S. Vestdijk
Over de moeilijkheden die het slot van een verhaal oplevert voor de schrijver en over de oplossing die E. du Perron gevonden heeft in Nutteloos verzet. Opgenomen in S. Vestdijk, Lier en lancet, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1939.
| |
| |
| |
III 12, 1202-1203 Panopticum. Kijk waar hij zit
E. d[u]. P[erron].
Het Vaderland had, naar een idee van de kunstredacteur, G.H. 's-Gravesande, een enquête over overschatting en onderschatting in de literatuur georganiseerd onder Nederlandse schrijvers. De antwoorden werden van 2 november tot 5 december 1934 geplaatst. (Een exemplaar van de uitnodiging om deel te nemen is in de collectie-Vestdijk LM). In Het Vaderland van 8 december 1934 schreef Ter Braak een conclusie die samengevat is in BW III, 426-428.
In dit stuk levert Du Perron kritiek op de bijdrage van M. Nijhoff, die geschreven had dat alle eersterangs schrijvers in Nederland onderschat werden en alle tweederangs overschat. Een eersterangs schrijver was volgens Nijhoff ‘een schrijver die verdwenen is in zijn werk’.
Zie ook IV 1, 98-99.
Opgenomen in E. du Perron, Blocnote klein formaat, Boucher, 's-Gravenhage, 1936; en in VWdP V, 61-64.
| |
III 12, 1203-1205 Panopticum. Het portret niet van Dorian Gray
E. d[u]. P[erron].
Reactie op III 11, 1087-1096 en op het portret van Du Perron door Van Uytvanck in De Stem, december 1934.
Van Uytvanck reageerde hierop in De Stem, januari 1935, blz. 79-80.
| |
III 12, 1205-1206 Panopticum. Van Schendel en het Hollandsche landschap
H. Marsman
In Jan Lubbes (De smalle mens, zie VWdP II, 703-705) had Du Perron het landschap in De Waterman van Van Schendel geprezen. Marsman miste, met alle waardering voor Van Schendel, nu juist dat landschap in het boek. Opgenomen in VWM III.
| |
III 12, 1206-1207 Panopticum. Protest
Dr. P. Endt
Reactie op III 11, 1061-1062. Zie ook het volgende stuk III 12, 1207-1208.
| |
bio- en bibliografische gegevens
Pieter Endt werd geboren op 13 april 1883 in Wageningen en overleed op 21 juni 1936 in Haarlem. Hij was directeur van de Wereld-Bibliotheek. Hij schreef onder het pseudoniem Ed. Coenraads.
| |
| |
Dr. P. Endt, juni 1924
| |
III 12, 1207-1208 Panopticum. Jan Lubbes boos
J. Gans
Reactie op het vorige stuk III 12, 1206-1207.
| |
| |
Max Euwe, januari 1935
Haile Selassie, juni 1936
|
|