besprekingen
Marnix Gijsen in De Boekenkast, 1 december 1933, blz. 137-138:
‘Vanaf het derde kapittel wordt het een voortreffelijk en amusant boek, de eerste hoofdstukken mag men haast geniaal noemen.’
Victor E. van Vriesland in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2 december 1933 (OV I, 334-337).
Menno ter Braak in Het Vaderland, 3 december 1933 (VWtB V, 33-39):
‘De held van Kaas [...] blijft “honnête homme” dwars door de kaas heen. In dit opzicht is Kaas een nieuw aspect van Willem Elsschot, een étappe in zijn ontwikkeling. Men zou dit nieuwe een positief geloof in oprechtheid kunnen noemen; niet via een onvruchtbaar, sputterend idealisme-van-de-koude-grond komt Frans Laarmans tot die oprechtheid; neen, door een bolwerk van kaascompromissen moet hij zich heeneten om het bescheiden eiland der “innerlijke stemmen” voorgoed te bezitten.’
Haagsche Post, 15 december 1933.
Maurice Roelants in De Telegraaf, 21 december 1933:
‘met dit boek blijkt eens te meer dat de Vlaamsche literatuur in West-Europa, zij het weinig opvallend door stijl, die de natuurlijkheid zelf is, een auteur bezit van meer dan gewoon formaat.’
M. Revis in De Stem, januari 1934, blz. 92-94 (Critisch Bulletin, blz. 12-14). Urbain van de Voorde in Dietsche Warande en Belfort, januari 1934, blz. 52-57: ‘[...] er is meer dan één Elsschot in de Europeesche letteren, en er is maar één Timmermans.’
Frans Coenen in Groot Nederland, januari 1934, blz. 90.
Joh. de Maegt in Het Laatste Nieuws, 18 januari 1934.
P.J. Risseeuw in De Rotterdammer, 27 januari 1934.
Gerard van Eckeren in Den Gulden Winckel, februari 1934, blz. 31-32.
De Residentiebode, 31 maart 1934.
Dirk Coster in De Stem, november 1934, blz. 1077-1082:
‘Oh, dit is een aardig boek. Wij moeten het natuurlijk nu niet dadelijk overschatten gaan. Het is nu niet bepaald het beslissende meesterwerk waarvoor men het ons van zekere zijde wil “aanlijmen”.’
Gerard Knuvelder in Roeping, oktober 1935, blz. 58-59.