| |
| |
| |
vijfde nummer
Gedateerd: Mei 1933
Deze aflevering is pas op 1 mei 1933 afgedrukt ‘door typografische moeilijkheden met de Dèr Mouw nalatenschap en het ter elfder ure binnenkomen van een paar zeer actueele stukken [nl. Ter Braak over Hitler en H. Marsman over zijn Waes-mystificatie]’. (E. Bouws aan J. Greshoff, 1 mei 1933, brief in Greshoff-collectie in LM.)
| |
II 5, 329-330 Inleidende aanteekening
V.E. v[an]. V[riesland].
Inleiding op de volgende Nagelaten verzen van J.A. dèr Mouw. In de noot op blz. 330 wordt verwezen naar de ‘indringende en van begrip getuigende studie’ van Ter Braak over Dèr Mouw, die is opgenomen in Afscheid van domineesland onder de titel Dat ben jij (VWtB I, 219-243) en oorspronkelijk verschenen was in De Vrije Bladen, 1925, nr. 11 en 12 onder de titel Over Adwaita.
| |
II 5, 331-340 Nagelaten verzen van Johan Andreas dèr mouw [adwaita] [g]
1 | 'T is lang geleden; 'k was nog maar een kind.... |
2 | Zoo zou ik eenmaal naar de hemel gaan, ... |
3 | Maar - één ding was er, dat 'k niet prettig vond: ... |
4 | Die Joden - Ja; die waren vreeslijk raar.... |
5 | Vaak wou 'k een Jood zijn, om de Zaterdag: ... |
6 | En voor den eten, 's middags, werd de zegen ... |
7 | De Zondag kwam altijd net als een feest; ... |
8 | Dan las ik weer van 't leel'ke, jonge eendje ... |
9 | Ja, laat heb ik 't ontdekt: Ik ben een zwaan: ... |
10 | Nog scheurde wijdjagende valk met schaars ... |
11 | Ruik ik daar niet de lucht, die wrang en sterk ... |
12 | Want met Poseidaon's hoogzwalpende haat ... |
13 | 'K hoor ruischen ons moeras - zoo noemden wij 't, ... |
14 | Ik werd al aardig knap, want 'k leerde fransch.... |
15 | J'aime le son du cor - De Pyrenaeën.... |
16 | En 'k las van Titurel en Parcival.- ... |
17 | Ik wenschte toen een oudgraaflijk kasteel, ... |
Met een bladzij Varianten, een portret van Johan Andreas Dèr Mouw (Adwaita) en een reproduktie van het handschrift van sonnet 8.
| |
bio- en bibliografische gegevens
Johan Andréas der Mouw werd geboren op 24 juli 1863 in Westervoort en
| |
| |
overleed op 8 juli 1919 in Den Haag. Na afgestudeerd te zijn in de klassieke letteren in Leiden werd hij leraar in Doetinchem en veranderde zijn naam in Dèr Mouw. In 1890 promoveerde hij. In 1904 verhuisde hij na een schoolschandaal naar Rijswijk en in 1906 naar Den Haag waar hij onder anderen Victor E. van Vriesland opleidde voor het staatsexamen, en waar hij cursussen Indische filosofie gaf.
Hij was in 1907 een van de oprichters van de Vereeniging voor Wijsbegeerte en het volgende jaar droeg hij bij aan het Tijdschrift voor Wijsbegeerte. Gedichten van hem zijn verschenen in De Beweging, De Nieuwe Gids, De Amsterdammer en Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. In 1919 verscheen bij W. Versluys, Amsterdam, zijn bundel Brahman I, in 1920 Brahman II, bezorgd door Victor E. van Vriesland.
Bio- en bibliografie in Documentatiedienst LM/AMVC; zie ook A.M. Cram-Magré, Dèr Mouw-Adwaita, denker en dichter, Wolters, Groningen, 1962.
Ter Braak aan Du Perron, 1 december 1932 (BW I, 372): ‘Vic geeft mij dezer dagen de tien verzen Jeugd van Dèr Mouw, die we dan in Februari met een portret kunnen afdrukken; lijkt je dat niet aardig? Vic heeft drie portretten, waaruit ik het beste zal kiezen. Stel je overigens voor, dat hij bij zijn verhuizing een deel van Dèr Mouw's nalatenschap heeft weggemaakt! De verhuizers hebben “eenig papier” weg laten waaien! Eigenlijk godgeklaagd, zooals hij met die boel is omgesprongen.’
Du Perron aan Ter Braak, 15 maart 1933 (BW II, 7): ‘Ik vind, dat er een paar bijzonder goede en typisch-Dermouwsche sonnetten bij zijn; ze zijn niet allemaal even goed, maar het geheel is zoo absoluut zonder eenige aanstellerij en poëtische kul, dat ik ze als geknipt voor ons acht.’
Afzonderlijk uitgegeven als Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita), Nagelaten verzen, met een inleidende aanteekening door V.E.v. Vr., Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1934; ook in Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita), Verzamelde werken, Derde deel, Van Oorschot, Amsterdam, 1951.
| |
besprekingen
S. Vestdijk in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 17 november 1934:
‘Uit artistiek oogpunt achterstaand bij de beroemde serie Herinnering uit Brahman I, zijn zij psychologisch ongetwijfeld interessanter [...] Om in contact te komen met den navrant primitieven toon, waarop hier verslag wordt uitgebracht van schoolbelevenissen en kinderfantasieën, moet men van velerlei weten te abstraheeren!’
Menno ter Braak in Het Vaderland, 18 november 1934 (VWtB V, 346-353): ‘De poëzie van Dèr Mouw laat geen oogenblik twijfel opkomen aan de zuiverheid en de directheid der ervaringen; men voelt in de beste sonnetten de lichamelijkheid van de herinnering door de eenvoudige, bijna onlitteraire woorden heen.’
J.C. Bloem in Den Gulden Winckel, november 1935, blz. 6-7.
Josine Kramer in De Haagsche Courant, 15 september 1937:
‘Soms echter meen ik een zekere weemoed te bespeuren om zijn verzinkend Christendom in Brama ...’
| |
| |
Johan Andréas der Mouw
Handschrift van J.A. der Mouw
| |
| |
| |
II 5, 341-345 Hitler, ebenbild des Herrn
Menno ter Braak
Naar aanleiding van Adolf Hitler, Mein Kampf. De titel is ontleend aan de passage in het boek waarin staat dat de Ariërs zich niet met Joden moeten afgeven, maar ‘Ebenbilder des Herrn [...] zeugen und nicht Missgeburten zwischen Mensch und Affe.’
Opgenomen in Menno ter Braak, Het tweede gezicht, Boucher, 's-Gravenhage, 1935; en in VWtB III, 485-489.
| |
bespreking
Dirk Coster in De Stem, juni 1933, blz. 619-620:
‘Na de verwarde zeurigheid van zijn Démasqué der Schoonheid is dit stuk een verkwikking, en een hervinden van zijn goede, eigen toon; ontdaan van den neuzigen bijklank die steeds meer begon te hinderen. [...] wij mochten er gaarne meerdere zoo lezen, om daarin een belangrijk schrijver te hervinden.’ (reactie van Ter Braak in BW II, 76).
| |
II 5, 345 Nietzsche over Hitler
M[enno]. t[er]. B[raak].
Een citaat uit F. Nietzsche, Zur Genealogie der Moral, dat gericht was tegen de antisemieten, ‘diese neueste Spekulanten in Idealismus.’
‘Tegen zulke profetische menschenkennis helpt, dunkt mij, maar één ding: verhaften. Maar helaas, de dood van dezen semietischen verrader werd ons reeds in 1900 gemeld, zoodat het bij den onschuldigen Nico Rost zal moeten blijven.’
Nico Rost (1896-1967), redacteur van Links Richten en recensent voor De Stem, woonde sinds 1925 in Duitsland en was in 1933 in het SA-concentratiekamp Oranienburg ‘verhaftet’.
Zie over Rost het levensbericht in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 2 februari 1967.
In dezelfde maand schreef Du Perron voor Links Richten (mei 1933) een bijdrage over Hitler, getiteld Tegen de politieagent, waarin hij schreef: ‘een bestrijding van Hitler op gronden van zijn boek Mein Kampf ware èn te gemakkelijk èn nutteloos.’
| |
II 5, 346-366 Over de dichteres Emily Dickinson i
S. Vestdijk
Met medewerking van Du Perron tot stand gekomen (BW I, 203: ‘We hebben er taai op gezwoegd.’)
Du Perron aan Ter Braak, 9 april 1932 (BW I, 179): ‘sommige stukken, lijnrecht tegen de theorie van Nijhoff, zullen je zéér bevallen. [...] Het is naar
| |
| |
den geest heelemaal een stuk voor ons. Vestdijk is werkelijk onze grootste “trouvaille”.’
Opgenomen in S. Vestdijk, Lier en lancet, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1939.
| |
II 5, 367-371 De Grieksche
F.C. Terborgh
Opgenomen in F.C. Terborgh, De condottiere en andere verhalen, gevolgd door Le petit chateau, Boucher, 's-Gravenhage, 1960, onder de titel Dodenwacht.
| |
II 5, 372 Ik en de saxophonist [g]
Man Arnet
II 5, 373-376 De historische Hagenaar
J. Greshoff
Naar aanleiding van de tweede druk van Johan Goerée d'Overflacquée, Uit een geheim dagboek 1918-1919, Leopold, 's-Gravenhage, 1932.
De stichter en hoofdredacteur van De Haagsche Post, S.F. van Oss (1868-1949) schreef in zijn blad een kolom met Haagse babbeltjes onder de naam Goerée d'Overflacquée, die gekenmerkt werden door een nadrukkelijk onverzorgde telegramstijl.
| |
II 5, 377-406 Dr. Dumay verliest ... [5]
Menno ter Braak
II 5, 407-409 Panopticum. S. Waas, mijn proletarisch dubbel-ik
H. Marsman
In Den Gulden Winckel van januari 1931 had Anthonie Donker onder de titel Revolutionaire poëzie een paar bundels van, onder anderen, Martien Beversluis en Jef Last besproken, die hij ‘zonder poëtische waarde’ (Last) en ‘galoppeerende rhetoriek’ (Beversluis) noemde. Hij kondigde aan, zonder veel hoop, te zullen wachten op ‘de dappere en bittere poëzie van den opstand’. In het maartnummer reageerde Jef Last met de mededeling dat hij gewend was zich om burgerlijke schrijvers als Marsman, Ter Braak, Slauerhoff, Van Vriesland en Theun de Vries ‘de breuken te lachen’ omdat ze ‘de ernst van een arbeidsnoodlot nooit gekend hadden en ook nooit begrip kònden hebben voor revolutionaire poëzie.’ In hetzelfde nummer antwoordde Donker weer, en de discussie werd besloten in het aprilnummer met een repliek van Last, het antwoord daar
| |
| |
weer op van Donker en Nog iets over revolutionaire poëzie door E. du Perron. Door deze discussie en door het blad Links Richten geïnspireerd, schreef Marsman een paar ‘revolutionaire verzen’ voor Links Richten onder de naam S. Waas, waarvan er een, Rood front, werd opgenomen in Links Richten van november 1932, een nummer dat opende met een artikel van Freek van Leeuwen over Revolutionaire poëzie.
Zie het antwoord van Jef Last in II 6, 495-496.
Opgenomen in J. Grootaers, Maskerade der muze, Ruys, Amsterdam, 1954.
| |
II 5, 409-411 Panopticum. Bij de dood van een dichter
J. Sl[auerhoff].
Opgenomen in VWSl VIII.
| |
II 5, 411-412 Panopticum. Potverteeren
Gr[eshoff].
Naar aanleiding van het feit dat de Prix Goncourt op het nippertje niet gegund was aan Céline voor zijn Voyage au bout de la nuit, maar aan Les loups van Guy Mazeline. |
|