De spreeckonst
(1964)–Petrus Montanus–
[pagina 152]
| |
Het zeste boec der spreeckonst,
| |
[pagina 153]
| |
De drie eerste Soorten vande Reedenlits-deelen, zijn buiten dit inzicht te vooren verhandelt: en de vierde soorte, te weeten de Reedensneen, ooc met dit inzicht: zullen daerom alleen vande vijvde en zeste soorte spreeken, zijnde de Derdendeelen en Helften. De Derdendeelen der Reedenleeden zijn tweederlei: 1 Gronden, 2 Cleefsels. Een Reedenlitgront is een derdendeel van een Reedenlit, bestaende uit een Oppersnee. De Reedenlitcleefsels zijn derdendeelen der Reedenleeden, uit een of meer Ondersneen bestaende. En zijn 1 Voorcleefsels, die voor aen den Gront cleeven: 2 Naereedenlitcleefsels, die achter den Gront staen. Van elc deezer Derdendeelen heeftmen een Voorbeelt in dit Reedenlit. Den Apostel Paulus zeit/ dat de besolding der z De Helften, in welke de Reedenleeden dienen gedeelt, zijn 1 Een Vooropperhelft, 2 Een Naeonderhelft. Als in elc der voorgaende twee Leeden, tot Voorbeelden aengeweezen, zijn de twee eerste Sneen saemen, de Vooropperhelft; en het ooverige in elc, de Naeonderhelft. |
|