Dagelijks leeven van een wel-gesteld Christen, uit-gebeeld in verscheide zang-versen
(ca. 1720)–David Montanus– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
Strijd banier; en houd u kloek en fier;
Haastelijk gaan bekleden
Met Gods Wapen rusting,
Op dat gy geen gevaar lijd.
Omgord u met de waarheid
En met de geregtigheid.
Lustig an, lustig an; staat gy dan, Als een man.
2. Gy zult ook nodig moeten,
Beschoeijen uwe voeten
Op dat gy wel vast toe treed, vast toe treet,
Vast toe treet; met d'Euangelis' vreed'
't Schilt des geloofs t'aanvaten,
En verziet u hooft wel,
Gaat dat dog digt bekleden,
Met d'helm der Zaligheden,
Neemt het sweert van Godes geest,
Wilt zoo staan, wilt zoo staan, in de baan,
Om te slaan.
3. Hier komen nu vyanden,
Die zullen u aan randen,
Staat dan wakker en wel vast, en wel vast,
En wel vast, dat gy niet werd verrast,
Met al zijn listig kwaad', an,
Steld u in slagorden,
Wilt met het schild uw dekken,
't Swaard van Gods woord uit trekken;
Onversettelijk blijft staan,
Met gebeen, met gebeen, en geween,
Dan gestreen.
4. Wil hy u niet begeven;
Slaat met, daar staat geschreeven
Lustig, moedig, slag op slag, slag op slag,m
Slag opslag, dat hy 't niet harden mag:
d'Onoverwinb're troepen,
Van Gods volks gebeden;
En met zoo grooten aantal,
Wagt niet dat hy u aanval,
| |
[pagina 85]
| |
Sa, sa, sa, sa, sa, val aan
Lustig aan, lustig aan, wilt hem slaan,
Dat's gedaan.
5. Hier is al weer al'ermen,
Want hier komt weder swermen,
Eenen and'ren sno vyand, sno vyand, sno vyand;
Maar die moet mee van kant,
Met oogen-lust bepeerelt,
Rijkdom, eer, en wel-lust:
Hier weder aan het strijden,
Door hoon, en smaat te lijden,
Met haar schijn-goet te versmaan,
Roep dan voort, roept dan voort, waerelt hoort,
Na dit woort.
6. O Waerelt, daar staat geschreeven
Die in uw vriendschap leeven,
Wort een vyand Gods gestelt, Gods gestelt,
Gods gestelt; nog wert daar meer vermeld;
De Waereld, en al 't geweld,
Meer heb ik overwonnen;
Ziet eens op die gerugten,
De vloode Waerelt al vlugten,
Door 't geloof haar heel verwint,
Triumpheert, triumpheert, in u Heer,
Tot zijn eer.
7. Maar nu is 't nog hier mede,
O! Christen-Held geen vreede,
Uw huis-vyand is zeer sterk, is zeer sterk,
Is zeer sterk, en maakt u 't meeste werk,
Strijd in de kragt van Gode,
Dan vermoogt gy alles,
O! als uw' vleesch u aanport,
Dat zijnen lust gedaan word,
Kapt dan hand, en voeten af,
't Oog uit steekt, 't oog uit steekt, kragt verbreekt,
| |
[pagina 86]
| |
U zo wreekt.
8. Hier dient wel wakk're bystant,
Want dees subtijlen vijand,
Is u altijt op de zy, op de zy,
Op de zy, stookt veel verradery;
Doet hem geen voedsel lange,
Wilt hem zoo uit hong'ren,
Dat hy allengs verteert word,
En 's Geestes kragt vermeerd wort,
En gy d'overwinning erft;
En veragt, en veragt, ja belagt,
Al haar magt.
9. Na alle deeze strijden,
Zult gy u eens verblijden
Overwinnend als een Held, als een Held,
Als een Held, behouden eeuwig 't veld;
En uwe loop-baan mede,
Zijt ten eind' gekomen;
Zult gy dien prijs erlangen,
Een schoone kroon ontfangen,
Die niet verdort, verwelkt, of slijt,
Al het roet, al het roet, word verzoet,
Door dit goet.
|
|