Dagelijks leeven van een wel-gesteld Christen, uit-gebeeld in verscheide zang-versen
(ca. 1720)–David Montanus– AuteursrechtvrijTe singen als 't Begint.'k Heb de walg van 's werelts verbly'en,
Vrinden ik segg'er de vriendschap op,
S'is wel een toon-schijnige pop,
'k Hebje al te wel mogen ly'en,
Die bekooring is nu gedaan,
Sy en staat my niet meer aan.
2.
'k Heb mijn Ed'le Conscientie,
Vaak om harent wil verraan,
Maar dat is my te qualijk vergaan,
En het baart my nu penitentie,
Haars belofte sijn by my uit,
'k Werd nu met een liever de Bruid.
3.
Nu is mijn liefste Gods eygen Soone,
(En zijn liefde maakt my bly)
Die my eens gemaakt heeft vry;
Om by hem voor eeuwig te woonen,
Verr' van suchten en gesteen,
Vry van 't deerlijk oog-geween.
4.
'k Weet hy sal my altijt hooren,
Sette ik eens mijn gangen scheef,
't Mogt sijn dat hy my dan bekeef,
Maar noit zal ik gaan verlooren,
Want hy die is meer dan al,
| |
[pagina 64]
| |
Dat niet wil, nog ooit en zal.
5.
'k Set mijn hert nu op betere gronden,
Iesus is meester van mijn zin,
En de Bron van zijn Heil'ge min,
Sal uitdroogen tot geen'ge stonden,
Alle andere Vryery,
Is maar schaad en drek by my.
6.
Werelts Kind'ren, die daar gaat treuren
Wyl gy u vreugt zoekt buiten God;
Seeker de doot is in de pot,
'k Wensch u dit geluk te gebeuren
Van te zien, zoo gy 't niet gelooft,
Dat gy zijt van zinnen berooft.
7.
Nu wil ik alle mijn kragten en leden,
Handen en voeten wel bedaart,
God op offeren, die my bewaart,
Dat ik zijn wette niet overtrede,
d'Heil'ge wetten van dien my bemind,
En gemaakt heeft tot zijn kint.
8.
God doe my in zijn wegen nu lopen,
Drenke my uit des levens Bron,
Sy my altoos een Schilt en Son,
Geev' m' op zijn genade te hopen,
Doe my de zond zorgvuldig vlien,
Eind'lijk 't eeuwige leven zien. |
|