Dagelijks leeven van een wel-gesteld Christen, uit-gebeeld in verscheide zang-versen
(ca. 1720)–David Montanus– AuteursrechtvrijStem: Als 't Begint.O droevig ongeval,
Dat my volgt over al,
Dat my aankleeft uit 's eersten Vaders val.Ga naar margenoot+
Hoe komt de tijd dat ik verlost zijn zal,
't Bezit mijn hert, mijn oog, mijn lipp',
En doet my dikmaals stoten aan een klip
In 's Werelts groot en ongestuime Zee,Ga naar margenoot+
Hoe kom ik eens in 's Hemels veil'ge ree?
2.
Die d'eerste Mensch verriet,
Die baard' my dit verdriet,Ga naar margenoot+
Die nog al steets zijn vuer'ge pijlen schiet,
(Sy quetsen, maar, God lof, s' en dooden niet.)
Sy sijn gewis in d'Hell' gesmeet,
En doelen om my toe te voeren leet
| |
[pagina 62]
| |
En smeet, voor eeuwig in des Af-gronds pijn,
Maar God verlost my, die 'k moet dankbaar zijn.
3.
Ga naar margenoot+Wanneer ik ga of sta
Ga naar margenoot+Hoe struikel ik soo dra,
Ik wil het goet, hoe leid my 't quaat zo na,
Ga naar margenoot+Hoe juigt mijn vyand vaak, en lagt ha! ha!
Verdorventheit, in mijne ziel
Nog overig, die vat my by de hiel;
Ag, ag, dien ouden mensch, dat vleesch verspiet
Mijn gangen, en vergt my dit treurig lied.
4.
Ga naar margenoot+Als ik in een'gen druk,
Voor mijnen God my buk,
Dat overdwerst, en rooft my het geluk,
(Soo dat ik 't hert schier uit den boezem rukk')
Dat ik zoo voor den Heere quam,
Dat mijne ziel stond als in vier en vlam;
Ga naar margenoot+ô Groot geluk! te zijn by God bekent,
Door God verligt, zijn kolen vuers gewent.
5.
Ga naar margenoot+Ag God! u liefdens pijn,
Ga naar margenoot+Doet dat ik stadig quijn,
Tot dat u goetheits lust, vervult sal zijn
In my, en uwe will, alleen de mijn:
Dat uwe Wet in mijn gemoet,
Soo sy volmaakt, dat wat my ook ontmoet,
Ik nergens wijke van haar voorschrift af,
Ag, maakt my u getrouw tot aan het graf!
6.
Als ik van 's lighaams bant,
Bevryd, sal zijn verplant
| |
[pagina 63]
| |
Uit dese doods valley in 't Vaderland,
En lieflijkheden aan u regterhand
Mijn droeve ziel by u geniet,
Hoe sal dan zijn vergeten al 't verdriet?
ô Iesu! dat uw gunst my dit toeschikk':
O Christe! leev' in my, en niet meer ik.
|
|