Dagelijks leeven van een wel-gesteld Christen, uit-gebeeld in verscheide zang-versen
(ca. 1720)–David Montanus– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Doe hier voor u, All om oog, dees verklaring:
Ik, ik geloof van herten, en beken,
Met open mond, uw heil-woorts openbaring:
Dat Iesus ('t kint der Wonder-maget-moeder,
Die als een Vloek is te Ierusalem,
Aan 't kruys vermoord) Gods Zoon is, en behoeder
Van 't Mensch geslagt, verlooren buyten hem.
7.
Ik, ik geloof dat klaar getuygenis,
't Welk gy, aan hem God Vader! hebt gegeven;
Dat voor de Mensch in niemant anders is,
Was, nog zal zijn, als in hem, 't eeuwig leven:
Ziet, deze is mijn Soone den beminde
(Soo riept gy van den Hemel met uw stem)
In welken ik mijn welbehagen vinde,
Om Sondaars heil te geven. hoort naar hem.
8.
Als hy tot Zoen, ten offer voor de schult,
Sijn Lijf en Ziel zal hebben opgegeven,
Zal door zijn hand mijn wel gevall, vervult,
Voorspoedig zijn; hij zaat sien, en her-leven.
'Met all mijn hert neem ik te dezen dage,
In uwen weg (van door Immanuël
Aan menschen heil te schenken) welbehagen,
'k Berust daar in; en antwoord: Ia 'k wil wel.'
9.
Mijn gantsche Ziel ik aan hem toe vertrouw,
En maak' door hem, ô God! met u versoening;
Ia, als mijn God in hem ik u beschouw,
En neem u aan tot mijne ziel voldoening.
ô Iesus! ik kies u, ja ik gelover,
Kies wat gy zijt, en wat u volgen mag:
Daar is mijn hert, ô God! ik geef 't u over,
All wat ik ben, of hebb', op dezen dag.
10.
Van alles wat gy haat, ik nu begeer
| |
[pagina 52]
| |
Ia zonder yet (mijns wetens) uit te steken,
Te wezen af-gescheiden immermeer;
En hebb niet voor dit ooit weer te verbreken;
Daar is mijn hand, ey! reik my d'uwe mede:
All wat hier is zal voor getuige staan,
Dat ik, uit Iezus aangeboden Vrede,
All wat ik ben, of ben geweest, neem aan.
11.
Ik maak, o God! met u, op dezen dag,
Een zoet-verbond, dat nooit wert weg-genomen;
En ik verhoop, dat, volgens dit verdrag;
Gy wederzijds zult alles voor doen komen,
Gy zegt: Ik zal u een nieuw herte geven;
Een nieuwe Geest, in plaats van 't steenen hert,
'k Zal maken dat mijn Wet, daar in geschreeven,
Door mijnen Geest, van u gehouden werd:
12.
Ia! Amen! Ia! mijn God! en lieven Heer!
Ick bidd'er om met ernst (ja zoo bezonder
Als ik van u mijn Zaligheit begeer.)
Legg', sterke God! mijn herte boosheit onder;
Buig onder uw zoet jok mijn hals, met lusten,
Op dat ik, wat gy aan of met my doet,
Tot zoo een eind, in alles mag berusten,
Met een verheugt en vergenoegt gemoet.
|
|