Dagelijks leeven van een wel-gesteld Christen, uit-gebeeld in verscheide zang-versen
(ca. 1720)–David Montanus– AuteursrechtvrijStem: Ps. 51.1. Wel zalig is den Mensch, van God bezogt,
En onderrigt om zijne Wert te weten;
Want hy verbint, na dat hy heeft gesmeten,
En pill en drank de zuivering gewrogt,
Zijn wonden zijn getrouw, als dat van een Arts
| |
[pagina 44]
| |
Die brant, en kerft, en houwt, om te behouden.
Hy heelt veel smert', en smerte door wat smarts,
En geeft door rouw berouw dat noit berouden.
2. Ellendig Wicht, die vry zijt van verdriet!
Dit is uw deel, een Voordeel sonder voordeel,
Uw nadeel volgt: geen oordeel is uw oordeel,
Voorwaar gy waart gelukkig waart gy 't niet.
Voor desen heeft Gods perss' u wel geperst;
Maar waar toe zoud gy meer geslagen werden?
Die onbesneen, als een Carstaantje, berst,
Gy zoud uw hert, als 't aanbeelt, meer verherden.
3. O straffe straf! wanneer een Vader zeit;
Kind, daar's uw deel, gaa, loop, vry ongebonden.
Verlooren Zoon, uw leven waar gevonden;
Wierd gy door hongers-noot na huys geleit.
Als Medicijns toelaten alle spijs',
Dan moet men meest de Dood des kranken vresen.
Den vetten Oss, dijt op een wonder wijs',
Van Wey in Wey, als 't haast sal slagt-tijt wesen.
4. Het toomloos Peert springt van een rots, en berst,
De vrijheit word door vryheit self verloren.
Voor my; ik hebb dat gladde noit verkoren,
Nog Iudas beurs van Iesus afgeperst.
't Wil liever zijn als Lazarus, soo kaal,
Dan Rijk-e-vrek, en Iob als Ioab heeten,
En Heman zijn, als Haman op het maal,
Met Israël, als Ismaël gesmeeten.
5. Bestraft en slaat gy my, regtveerdig God,
't Zal my weldadigheit; ja oly wesen,
En my het hooft niet breken, maar genesen:
Het Cruys is mijn Gebed en u Gebod.
't Is goet, O Heer, te vallen in u hand,
Terwijl gy zijt rijk in barmhertigheden,
Als gy hard spreekt soo tiert uw ingewant;
In toorn gedenkt gy d'ontfermhertigheden.
| |
[pagina 45]
| |
6. Waar is uw plak, O Meester, ziet mijn hant
Daar is mijn rugg, O Vader, waar uw roede?
Om niet te staan ten quade, sta ten goede,
Op dat gy namaals spaart, sny hier, en brant.
Uw staf, hoe zuur, O Herder, valt my zoet,
Olijf hout is 't, een heel aam vrede teeken,
In vreed' is my de bitterheit als roet,
O Heilig-bitter! heil voor Ziel-gebreeken.
|
|