Dagelijks leeven van een wel-gesteld Christen, uit-gebeeld in verscheide zang-versen
(ca. 1720)–David Montanus– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
Stem: Ps. 138. Ik dank u Heer uit 's herten gront. Of (yder vers in twee verdeelt) op de wijze. O zalig, Heilig Bethlehem.1. Myn Iusus die, was, is, en zal
Zijn All in All,
Zy hoog geprezen:
Hy in wien all de volheit woont,
Zelfs Gepersoont
Van 't Godlijk wezen.
Die is, als Mensch, gezalft geweest,
Met Godes Geest,
Maar niet met mate;
Wiens naam een Olye is, die wort
Met reuk gestort,
Tot veeler bate.
2. Hy is dat Al-ligt van de Sonn',
Der ligten bron
Voor alle sterre.
't Is door de Zee, van sijn root bloet,
Dat alle goet, ons komt, van verre.
In hem is all de volheit van 't
God-wijs verstandt,
Voor d'onervaren.
Voor hem, wiens onregt wort bepleit,
Geregtigheit, in Gods Vierscharen.
3. Voor 't naakt' en bloot heeft hy gereet,
Een Cierlijk kleet, van heyligheden.
| |
[pagina 38]
| |
De Vyantschap van God en Mensch,
Heeft hy, na wensch, verkeert in vrede.
Hy is alleen, door zijn Al-magt,
Der swakken kragt, om hun te sterken.
De rust en vred' voor 't gewis', dat vreloos is
Den loon der werken.
4. Den Adel van 't onedel Volk,
Der stommen Tolk,
Den schat der Armen.
Voor die in Satans strikken leit,
De vryigheid, uit vry ontfarmen.
Hy is het tegenbeelt van all
't Voorbeelden-tal, der Ioodsche Kerke;
Propheet, Heer-Koning, Priester Gods,
Het Mann', de Rots, de Dobbel Arke.
5. Ontchristent Volk, die 't Al-heers regt,
Der Knegten Knegt, gaat weg vereeren.
En all in all, een Moeder noemd,
Die self haer roemt, dienstmaegt des Heren
Gy hebt tot nog toe maar gegist,
Na d'Antichrist, ken hem ter degen,
Die met zijn wil heet al in all,
Was, is, en zal zijn Christus tegen.
6. All watter in dit heel-all leit,
Is ydelheit der ydelheeden.
't Is niet wanneer men van de Dood,
Of Hellen-noot, eens werd bestreeden
De Menschen in des Hemels schaal.
Ga naar margenoot+Selfs al te maal, nog min als niet zijn,
Weest, Heer, mijn All, die my wierd niet
Soo zal ik iet, ja meer als iet zijn.
D.M. |