Nota's.
I. |
Bladz. 42, zwanentrits, lees: zwanenvlucht. |
II. |
Bladz. 67. Het stuk ‘spilleken, spilleken, stalen spilleken’, is gegrond op een van Grimm's ‘märchen’, getiteld: ‘Spindel, Weberschiffchen und Nadel’. |
III. |
Bladz. 98, regel 9, lees: Beeldschoon, pronkstertje, blonk, rijk door de zon bemaald. |
|
Op bladz. 100, regel 9, lees: Houzee voor hoezee. |
|
Op bladz. 103, regel 12, lees: loof voor loo. |
|
Op bladz. 205, regel 6, lees: rhythmisch voor rhylmisch. |
|
Op bladz. 205, laatste regel, lees: rottend vleesch der boezems. |
IV. |
Grafgezangen. - De Nrs. II, IV, V, IX, XI en XV werden op muziek gebracht door onzen talentvollen en met recht alom gevierden vlaamschen toondichter, mijnen vriend Edgar Tinel, en zullen eerlang, in cyclus-vorm, het licht zien. |
V. |
A.) De lezer herinnere zich, wat de 2 laatste regels van Nr. XVI betreft, Heine's: |
‘Singt mich todt und herzt mich todt,
Küsst mir aus der Brost das Leben’.
|
B.) In dit stuk, gelijk in menig ander dezer verzameling, hebben wij gebruik gemaakt van den zoogenaamden ‘Voorslag’. Wij schrijven uit de Geyter's ‘Inleiding’ tot zijne uitgave van ‘Reinaert de Vos’ over: |
| |
|
‘De Voorslag bestond uit eene, twee of drie silben spelens vóór het vers. - Dat was eene onschatbare licencia poëtica. Hoe dichters zich dat middel tot schoonheid lieten ontrukken, gaat ons begrip te boven....
Alle voeten konden goede voorslagen zijn...., mits keus. Dat blijkt uit de middeleeuwsche Epossen te meniger plaatse........ en die heerlijke vrijheid zal geen dichter in de toekomst meer afstaan!’ |
VI. |
Het stuk XII, Derde Krans, werd uit H. Heine's cyclus, Bilder der Nordsee, schier letterlik overgezet. De titel luidt: Sonnenuntergang. |
VII. |
Bladz. 197, het derde vers moet als volgt gelezen worden: |
‘En ik - al wat gij liet ontglippen,
ik slurpte 't, gulzig, in mijn ziel,
en 't scheen mij, dat van uwe lippen,
bij 't nimmer eindigend zoentjesnippen,
met ieder woord een perel viel.’
VIII. |
Bladz. 201, regel 8, lees: wonder gezang voor wondergezang. |
IX. |
Bladz. 206, regel 3, lees: waereldzee voor wereldzee. |
|
|