Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 256] [p. 256] XLIX. ‘Mijn liederen, zijn de rozen....’ Achter elk lachjen een klinkende zoen - voorwaar, zulks verdient gij, melieve! Windjens, die bloezems ontluiken doen, hun walmt wel de geur ten gerieve? Warm flonkert de zonne op den dorenstruik, straks ziet men hem bloemekens dragen - Benijdt nu wel één dat de zonne, ter sluik, aan de kelkjes een zoentje koom vragen? En hiet gij mij niet uwen rozelaar? Zijt gij niet de zon, die ik groete? Des schud ik mijn bloezems, alle te gaar, u huldigend neêr, voor uw voeten! Vorige Volgende