Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 247] [p. 247] XLII. Nu heeft zij mij verboden: ‘Mijn naam zult gij niet melden....!’ - Nauw was ik heur ontvloden - Ik heb hem gezongen aan wouden en velden. 'k Heb hem, als in gebeden, alomme, waar ik gong of kwam, gefluisterd - hem gesneden in eiken lindenstam. Dan heeft zij mij verboden: ‘Mijn beeld zult gij niet malen!’ - Door al mijn liederen, oden, kunt gij heur ranke gestalt’ zien dwalen: Heur diepe, zeegroene oogen, heur zoete lippen, lokkend, malsch, heur wimpers, zacht gebogen, heur ronden, rozigen hals. Nog heeft zij mij verboden, te spreken van heur minne. - Van op den berg, spijts boozen, snooden, verkond ik heur heden mijns herten vorstinne! Met zangen zullen heur groeten al wie dit lied ooit smaken zal. Ik lig aan heure voeten; 'k ben Vorst, ben God, ben Al! Vorige Volgende