Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] XLII. Och! laat de hoving open, schuif enkel de luiken dicht! Gansch heimelik kom ik geslopen door 't loover, en recht naar uw licht! De nacht moog hel of zwart zijn, 't gebladert geluw of groen.... Voldag zal het, hier, in mijn hert zijn, en machtig mijn zengende zoen. Gij, wacht mij! Lees ondertusschen een paar van mijn liederen! - Dat moet uw wilde verlangens sussen, verkoelen uws herten gloed. Soms gaat gij, in slepende vouwen van 't golvend lilakleed, door 't heimelik spleetje schouwen, het mondje tot kussen gereed.... Ik nader!.... Lang, uit de verte groette ik uw licht alreeds: [pagina 77] [p. 77] van wellust zwelt mij 't herte, begeerte groeit nog steeds. Geen sterre, neen! zal mij verraden: die bergen ginds alle hun licht, en daar wiegelt het gras, langs mijn paden, nog tienmaal zoo donzig en dicht. Geen stappeken kunt gij nog hooren.... Geen takjen roer ik nog aan! Daar sluit gij mijn boek - spant de ooren, staart droevig de uurplaat aan en zucht.... - Juist sluip ik binnen! Gij siddert.... en trekt me op uw schoot.... Och - laat mij zoo immer u minnen, bemin mij, op beurt.... - totterdood. Vorige Volgende