| |
| |
| |
| |
Inhoud en aanteekeningen
een brief uit bergen |
|
bl. 7 |
|
1) | Poverjantje, elders pover, poverken. Zoo luidt, geheel Zuid-Nederland door, de volksnaam van den roodbaard of rouge-gorge.
Verscheidene spreekwijzen herinneren aan dezen vogel. Bij de Bo zijn opgegeven: er uit zien gelijk een pover in den sneeuw, - arm gelijk een pover op den sneeuw. - In Brabant en Antwerpen zegt men: het poverken zingt zoowel van armoê als de nachtegaal van weelde. - Cfr. Westvl. Idioticon. |
|
|
2) | Kamank, aan het Zuidbrabantsch dialect ontleend, zegt zooveel als slecht te been, sukkelachtig. |
|
|
3) | Waschsteen. Kleine, gemetselde verhevenheid, die men in elke Zuidbrabantsche boerenwoning aantreft, en waarop aerdewerk en ander huisraad gereinigd wordt. Bij welhebbende landbouwers is deze waschsteen vaak in Boomsche steentjes. |
|
|
4) | Tabak vlechten. De meeste Zuidbrabantsche boeren planten voor eigen gebruik eenige bedden tabak. Bij wintertijd, gedurende de middagrust en 's avonds, vlechten zij de onder schuur- of staldak gedroogde bladeren, ten einde de plant, in vorm van gevlochten koorden of ‘wrongen’, te bewaren. |
|
| |
| |
|
5) | Ponding, m., Kl.-Br.. ‘Soort van zeer grooten boerenappel, bleekgeel van pel, en niet al te fijn van smaak. Als hij te lang ligt, komen er van binnen droge vlekjes of spatjes. De pondingen worden ook pintingen geheeten, en beide namen passen hem als zijnde groot en zwaar omtrent gelijk een pond of eene pinte.’ de Bo, Westvl. Idioticon. |
|
|
6) | Waaiboom, m., Kl.-Br.. - ‘Fruitboom, die langs geenen muur noch latwerk geleid is, maar in vollen wind staat, Fr. arbre en plein vent.’ de Bo, Westvl. Idioticon. |
|
|
7) | Kijker. Eene uit hout vervaerdigde duivenkooi, die buiten op het dak of aan den muur bevestigd is. Van Dale zegt: ‘een gat of opening in eenen muur of in een duivenhok aangebracht, dat tot doorgang van de duiven dient.’ Cfr. de Bo: Duiveslag. |
|
|
8) | De stof van dit dichtstuk ontleende ik aan het volgende populaire sprookje, te Hasselt en in de omstreken dezer stad overbekend, en dat in Limburgsch dialect ongeveer moet luiden als volgt:
‘Toen ieg nao de Fransche troek, zaog ieg adjie aon me' vader en aon me' moeder. Da' waos nog niets! Mao toen troek ieg de lang' wee aof: het kao'f staok zen kop doo' de haog, en het zee: “Adjie, Djaok!” - leg mende, tondedjiè! da'men haort afbraok!’
In gewoon Nederlandsch:
‘Wanneer ik naar de Franschen trok, zei ik adjus aan vader en moeder. Dat was nog niets! Maar toen trok ik de lange weide af: het kalf stak zijnen kop door de haag, en het zei: “Adjee, Jaak!” Ik meende, sakkerloot! dat mijn hert (af)brak.’ |
|
morgend-idylle |
bl. 21 |
|
9) | Stoffe ontleend aan Andersens Prentenboek zonder Prenten. |
|
akte van berouw |
bl. 27 |
| |
| |
|
10) | De Hoogduitsche dichter H.J. Flemmich vervaerdigde eene uitmuntende vertaling van dit stuk. Zijn arbeid verscheen te Leipzig, in het door Ridder Leopold von Sacher Masoch bestuurde tijdschrift Auf der Höhe, Januari '84, en te Berlijn in Schorers veelgelezen Familienblatt, jaargang 1884. |
|
ex voto's |
bl. 33 |
|
Aan de eerbare, minnelycke, konstrijcke Jonck-vrou Dyna Beumer |
bl. 35 |
|
Aen de eerbare, achtbare, konst-rycke Vrouwe Maria van Ackere, gheboren Doolaeghe |
bl. 37 |
|
Valavond |
bl. 38 |
|
Sneeuwdag |
bl. 39 |
|
Een Hooglied |
bl. 40 |
de dienstmeid |
bl. 43 |
|
11) | Vaartkapoen, dit woord is, in Kleinbrabantsch dialect, synoniem van fielt, schurk, en - zál ik het aanhalen? - schoelje. |
|
bi coelen westewinde |
bl. 59 |
truiken van pollaer' |
bl. 65 |
|
12) | Eene vervlaamschte omwerking en uitbreiding van eene 52-regelige idylle van Julius Grosse, Midei von Plansee, aus dem Hochland. |
|
|
13) | Pollaere, spreek uit Pollaer', dorpken aan den Dender gelegen, op een halfuur gaans van het Oostvlaamsche stedeken Ninove. |
|
|
14) | Een eeuwig afzien, beteekent, in Brabantsch en Antwerpsch dialect, een zeer pijnigend gevoel, een bijblijvend hertzeer. Ook in 't Hagelandsch taaleigen bekend. |
|
|
15) | Een aaike, af te leiden van aaien = streelen, elders nake en jaken, en beteekent zooveel als kinderstreeling. |
|
|
16) | Messing, Kl.-Brab.: 1o mesthoop, 2o neerhof eener hoeve, |
|
| |
| |
|
basse-cour. - De t blijft ook achterwege in messen = mesten, meshoop, mespoel, mesput. |
|
|
17) | Meisen, Kl.-Brab. = dienstmeid. |
|
alles |
bl. 73 |
oude geschichte |
bl. 79 |
|
|
Boileau's berucht vaers zou het bestpassende motto zijn voor dit niet uit de phantazie getrokken stuk:
‘Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable.’ |
|
eens was dat zoo |
bl. 95 |
van den doop naar huis |
bl. 101 |
|
18) | Brozen, een ‘Kosewort’, dat men in Klein-Brabant gebruikt, om een kind, dat, zooals men zegt, ‘gezondheid te koop heeft,’ toe te spreken. |
|
|
19) | Peet en Meet, Kl.-Br., veelgebruikte verkorting voor Peter en Meter. In Oost-Vlaanderen heeft men ook Peetjen en Meetjen in dezelfde beteekenis. Spreek uit Petje en Metje. |
|
|
20) | Trakteeren, Kl.-Brab., = vergasten, onthalen op, is een bastaardwoord. Cfr. traiter, traiteur, enz. - Zoo beteekent traktement, o.a. feestmaal. |
|
|
21) | Heintje Kaas, spotnaam, destijds, in Brabant, aan Willem I gegeven, en voorkomende in een onbeduidend volksliedje uit 1830, dat - Goddank! evenals de ongelukkige veeten van dien tijd, nagenoeg geheel vergeten is. |
|
|
22) | Potten, Kl.-Br., = in den pot te zaam brengen, en - zooals meesttijds het geval is, van geld gezegd, = sparen. B. v.: ‘Ik ken hem wel! Hij is al lang aan 't potten, en heeft zijne schaapkens op het droge!’ |
|
|
23) | Wanneer, in Klein-Brabant, een kind gedoopt wordt, deelen de ouders doopsuiker rond. Deze gewoonte is trouwens geheel Zuid-Nederland door bekend. |
|
een klaverblad |
bl. 111 |
| |
| |
|
Op Sint-Thomas |
bl. 113 |
|
24) | Geheel Zuid-Brabant door is men van overouds gewoon, malkander, op Sint-Thomasmorgend, ‘buiten te sluiten.’ Den aldus buiten geslotene wordt niet eer de deur geopend, dan hij een bevredigend geschenk, of eene gewenschte gunst toegestaan hebbe. |
|
|
Idylle |
bl. 115 |
|
25) | Dichter van dit oorspronkelik in het Zweedsch geschreven stukje is Johan Ludvig Runeberg, geboren te Jacobstad, in Finland, 5 Februari, 1804, en gestorven te Borgâ, 6 Mei, 1877. |
|
|
Drie Oudjes |
bl. 117 |
hoe krelis trouwde |
bl. 123 |
|
26) | Deulven, Zeeuwsche benaming voor: grachten.
Nog enkele andere gewestwoorden komen in dit verhaal voor. Ik meen het nuttig hier nog aan te teekenen, bl. 130, in 't bedde, Kl.-Br., in 't kinderbedde, d.i. in de kraam; bl. 134, heul, dat is bruggetje, en heulen, d.i. zijn meisken, zoo vaak men zulk een heul betreedt, omhelzen; bl. 146 klep, d.i. pet of muts. |
|
|
27) | Lange-Jan. Velen Zuidnederlandschen lezers is het wellicht onbekend, dat de toren van het prachtige raadhuis te Middelburg, den populairen naam draagt van Lange-Jan. |
|
vrede |
bl. 147 |
|
28) | Vertaald uit heine. Zie die Nordsee, erster Cyklus, no. 12, Frieden. |
|
de kinderen der menschen |
bl. 153 |
|
|
Dit episch gedicht verscheen voor de eerste maal in het Noordnederlandsche tijdschrift Astrea, jgg. II, 1882, aflev. III. |
|
kunst blijft |
bl. 195 |
|
|