De amman van Antwerpen
(1903)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina IV]
| |
Ook daar was hij de bevoorrechte en bekleedde hij de ereplaats. (Pag. 13.)
| |
[pagina 1]
| |
I.Een van de lieflikste pleinen van het aan openbare wandelplaatsen juist niet biezonder rijke Antwerpen is de zuidoost van de wonderschone hoofdkerk gelegen Groenplaats, zó genoemd, als wel de meeste vreemdelingen denken, naar de dubbele rij des Zomers mooigroene linden, welke het gemakadamiezeerde, langwerpige vierkant bezomen, waarop zich, benevens het bronzen standbeeld van P.P. Rubens, ook noch een vrij eenvoudige muziektent en een onogelik dagbladkioskje verheffen. Verblijft men wat langer in de Scheldestad, lang genoeg, om niet met het kleur- en karakterloze volkje van hôtelhouders, -bezoekers en -bedienden alleen, maar ook met de | |
[pagina 2]
| |
eigenlike Antwerpse bevolking te verkeren, dan merkt men al spoedig op, dat de meeste ingezetenen slechts bij uitzondering van de Groenplaats en haast algemeen van het Groenkerkhof gewagen, in dit woord alleen de reeds vage herinnering bewarend aan een tijd, toen deze plaats een werkelik kerkhof, een ware begraafplaats was. Dit nu was noch het geval in de eerste jaren van de vorige eeuw. Het ‘Onze-Lieve-Vrouwekerkhof’, zoals het oorspronkelik heette, was zelfs een van de merkwaardigheden van de oude stad. En niet alleen omdat het, met zijn weelde van treurwilgen, populieren, iepen en berken, waarin honderden vogelen nestelden; - met zijn pracht van bloemen, die haar zachte geuren meezonden met de avondwind, er uitzag als een ware lusthof, maar meer bepaald om een biezonderheid, welke geen vreemdelingengids verwaarloosde de toeristen te doen opmerken: een lange rij grafsteenen, alle van eender vorm en | |
[pagina 3]
| |
grootte, verweerd, half vergaan onder het mos en de fijne, getande klimopblaadjes, welke er in alle richtingen overheengroeiden. Ze lagen daar alle, aan dezelfde zijde van een onbreed wegje, dat de begraafplaats van Zuid tot Noord doorsneed, ongeveer op de eigen plaats, waar tans, schuin tegenover het Nieuwe Postgebouw, het onaanzienlike kleine kioskje verrijst. Er waren er zeven: zes uit ruw arduin gehouwen -, of, zooals de Vlamingen zeggen, ‘gekapte’ zerken, en alleen de zevende, de allerlaatste van de rij, van geheel zuiver, aderloos albast. Elk van deze stenen vertoonde een dubbel wapenschild, waarvan het rechts aangebrachte, het mannelike schild, op alle zeven volmaakt hetzelfde was. Het vertoonde drie rode sterren op een veld van zilver, drie gouden everkoppen op een veld van keel, drie gouden vlammende harten op een veld van lazuur. | |
[pagina 4]
| |
Het geheel met een zware, zwarte dwarsbalk doorsneden, en daaronder, in half uitgesleten, laatgotiese karakters, de leus: ‘Ic berne, mer en verberne niet!’Ga naar voetnoot1) Een van deze zerken, gedurende meer dan driekwart eeuws bewaard in de tuin van een onver van het Raadhuis gelegen patriciërswoning, was in 1894 noch te zien, opgesteld naast de buitenmuur van het zogenoemde Sint-Niklaaskerkje in het onvergetelike Oud-Antwerpen. Op een achtste zerk, geheel in zwart marmer, omheind, op enige schreden van de albasten steen, met een klein, laag hekken, merkte men, boven de naam van Pharaïldis van der Schilden, een enkel wapenschild, hetwelk volkomen met dat van de witte grafsteen overeenkwam. Dit nu was het zeldzame van het geval; deze zerken, - naar algemeen beweren slechts de zeven eerste, volgens een van | |
[pagina 5]
| |
lieverlede vager wordende sage ook de achtste, - bedekten de rustplaatsen van de zeven of acht wettige gemalinnen van een enkel man! In de schilden van deze vrouwen, - links op elke steen, - kon elk bevoegd heraldiekus de wapens herkennen van de aanzienlikste patriciërsfamielies van het zestiendeeuwse Antwerpen, de van der Werven, de van der Schildens, de de Kanters, de van Rijthovens, de van Stralens, de van Schoonbeken. Wat de echtgenoot zelf betreft, zijn graf lag, vreemd genoeg, aan de Noordzij van het kerkhof, tussen de vulgeere aardterpen van onbekende lieden uit het volk, vergeten noch eer zij begraven zijn, vijftig, zestig schreden ver van de zerken van zijn gemalinnen. Duidelik onderscheidde men daarop noch de woorden: ‘Flories van Canticrode, Here van Varick ende van Wilmersdonck, van 15. 6 tôt 1.. 5 | |
[pagina 6]
| |
Amman, starf den 25.... ember 15. 6, oudt 46 jaer. Dwars, midden door de sterren heen, was, op zijn steen, het wapenschild gebroken. |
|