Het Brabandts nachtegaelken, met zijn driederley gesangh, te weten minne-liedekens, herders-sanghen, ende boertigheden
(1650)–Jan Mommaert– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Stemme: Que je suis travaillé.VLucht niet, vlucht Laura niet:
Hoe langh sal mijn verdriet
V nortsheydt noch behagen?
’t Schijnt dat ghy niet en siet
Hoe door ’t geduerigh klagen
Mijn stemm’ begeeft,
Mijn tongh die kleeft,
Mijn stemm’ begeeft/
Mijn tongh die kleeft
Aen ‘t gehemelt dat gheen nat meer heeft.
2. Siet ghy niet hoe ick hijgh,
En schier ter aerden zijgh
Van u steedts na te sweven,
Soo ick geen troost en krijgh,
Verlooren is mijn leven;
Och keert Goddin
Den stueren sin,
Och keert Goddin
Den stueren sin
Eens naer de langh-ghewenschte min.
3. Hoe kan doch wesen dat
Soo Goddelijcken schat,
Gepronckt met ’s Hemels zegen,
Een Marmer ziel’ om-vat,
Die niemandt kan bewegen,
Noch door de straf,
Die sy hem gaf,
Noch door de straf,
Die sy hem gaf,
Noch selve door het droevigh graf.
| |
[pagina 62]
| |
4. Och hoe kan het ghesicht
Dat in mijn ziele sticht
Onblusschelijcke qualen,
Hoe kan soo brandigh licht
Sijn voedsel doch ghehalen
Van ’t ysigh hert,
Dat noyt en werdt,
Van ’t ysigh hert,
Dat noyt en werdt
Ontvrosen door mijn heete smert?
5. Is ’t soo dan dat de pijn,
Waer door ick steedts verdwijn,
V sinnen kan verblijden,
‘k Wil u gheen droefheydt zijn,
Maer sal ghewilligh lijden,
Soo langh als ghy
Met vreught tot my,
Soo langh als ghy
Met vreught tot my
Ghebruyckt u soete tyranny.
|
|