De Middelnederlandsche dramatische poëzie
(1875)–Henri Ernest Moltzer– Auteursrechtvrij
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||
Dat es tspel van den heiligen sacramente vander Nyeuwervaert.Dyerste prologie.De Vader, de Zoone ende den Heiligen Geest,
Drie persoonen ende een God warachtich,
Heeren boven allen heeren meest,
In eender mogentheit eendrachtich;
5[regelnummer]
Deser drievuldichheit eendrachtich
Moety soe willecoem sijn na u inde,
Als ghy hier sijdt, werde gemynde.
Den heiligen sacramente ter eeren,
Dat Hugo van Sinte Victoirs sach te Parijs,
10[regelnummer]
Zullen wy u spelen, in den naem des Heren,
Uut mynne een zuverlijc bewijs
Van den heilighen sacramente jolijs,
Dwelc Jan Bautoen vant in den moer,
Des tvolc van vruegden maecte beroer.
15[regelnummer]
Jan Bautoen, een duegdelijc man,
Ter Nyeuwervaert met II vrouwen vant,
Dwelc hy taste zeer vruegdelijc an:
Terstont wordet bloedende in sijn hant.
Bescaempt liedt hijt vallen op dlant,
20[regelnummer]
Ende tviel in de self stad van selven,
Daert gelegen hadde voer tdelven.
Hoet de prochiaen bracht ter Nyeuwervaert,
Sullen wy u tonen zoot behoeft;
Oic wort u figuerlyck geopenbaert,
25[regelnummer]
Hoet meester Macharijs heeft geproeft,
Een advocaet zeer wordende bedroeft,
Met den vijften steeck stekende diep,
Soe datter te vijff steden tbloet aff liep.
| |||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||
Dese miracule woirt alom hier gehoert,
30[regelnummer]
Dwelc veel bedructe menschen aenriepen,
Uut grooter devocien om haer confoert,
Ter Nyeuwervaert, daer sy henen liepen;
Ghesondicheit dat sy daer schiepen,
Devotelijc doende haer offerande,
35[regelnummer]
Dwelc men al om wist bynnen den lande.
Alle die miraculen gemeene
Sullen u met woerden worden geraemptGa naar voetnoot1),
Uut gescheden figuerlijc allene
Van heer Wouter van Kersbeke genaemt,
40[regelnummer]
Die ondere dongelovige bescaempt
Int vier hadt moeten doen zynen endt,
En had hem nietGa naar voetnoot2) verlost dit sacrament.
Duvelrye sal comen in ons spel,
HoeGa naar voetnoot3) dat inden boec soe niet en staet,
45[regelnummer]
Maer ghy mueght bevroeden wel,
Dat de duvels mesten in alle quaet.
Om dueght te beletten es al haer daet,
In smenschen qualijcvaert zy oic verbliden,
Des zy dit sacrament benyden.
50[regelnummer]
Tes goet te bevroeden, vrienden getrouwe,
Dat hem de vianden inne bliesen,
Dat hy tsacrament proeven souwe,
Op dat hy sin ziele mocht verliesen,
Uut gevoelen, dat wy verkiesen
55[regelnummer]
Hier inne duvelye te settene,
Om alle swaerheit te belettene.
Voert om dat ghijt oic weten soudt,
Hoe tsacrament hier quam met state,
Ende op dat ghy dies niet vergeten soudt
60[regelnummer]
Ten sacramente dijn caritate,
Soe sullent wi u spelen met blyden gelate,
Hoet Grave Jan met blyder glorien
Hier dede bringhen, zaligher memorien.
Ter Nyeuwervaert waest verwatert mede,
65[regelnummer]
Des men daer niet wel en const geraken,
| |||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||
Ende de kercke stont op haer vallen,
Die men niet wel en const gemaken.
Hier om ende om meer anderen saken
Verwerf hy aen heer Jan van Loon, saliger gedachten,
70[regelnummer]
Dat sijt hier bynnen Breda brachten.
Dit ende meer sullen wy u togen
Van den heiligen sacrament vercoren,
U allen biddende hier voer oogen:
Wilt danckelijc nemen ons oirborenGa naar voetnoot1),
75[regelnummer]
Ter eeren onsen Heere alvoren,
Mijn genediger Vrouwen goedertieren,
Ende alle haer ghetrouwe officiren.
Allen den goeden heren van der stede,
Ende u allen van buyten, van bynnen,
80[regelnummer]
God verleene hem zynen hoogen vrede,
Diet tsacrament vander Nyeuwervaert bemynnen.
Ter liefden en eeren dat zijt begynnen
Allen bruerdersGa naar voetnoot2) ende susters van den sacramente:
Ons hoirt ende zwijght, werde excellenteGa naar voetnoot3).
smeken fecit.
| |||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||
[Personages]
| |||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||
[Tspel van den heiligen sacramente vander Nyeuwervaert]
Sondich Becoren.
1[regelnummer]
Du, Belet van Dueghden!
Belet van Dueghden.
Ja, Sondich Becoren.
Sondich.
Ligdy noch al in uwen nest en lolt?
Belet.
Neen ic, duvel, wat hebdi voren?
Sondich.
Du, Belet van Dueghden!
Belet.
Ja, Sondich Becoren.
Sondich.
5[regelnummer]
Coompt uute, dat ghi moet versmoren.
Belet.
Wat, duvel, hoe stadi dus en grolt?
Sondich.
Du, Belet van Dueghden!
Belet.
Ja, Sondich Becoren.
Sondich.
Ligdy noch al in uwen nest en lolt?
| |||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Wat ysser gaens?
Sondich.
Wij wordden gheplatteboltGa naar voetnoot1).
10[regelnummer]
Van Lucifer comet, soe ict scatte,
Alst zall, dat duchtick.
Belet.
Wat, duvel, es datte?
Ic springhe van vare uut den velle.
Sondich.
Daer sal af beven de gheheel helle,
Wort een dinck vonden dat verloren es,
15[regelnummer]
Dwelc vanden gecruysten man vercoren es:
Hoe sullen wy dit aen boert gaen leggen?
Belet.
Ja, wat eest, necker?
Sondich.
Moet ment u al seggen?
Ghi wetet wel, viant, woudijt weten.
Segt, hoeresone, hebdijt al vergeten
20[regelnummer]
Tgheene datter Nyewervaert verborgen es,
Daer de gansse helle af in sorgen es?
Ons vlaeye sal al sijn sonder suveleGa naar voetnoot2),
Wordet vonden.
Belet.
Neent, seg, duvele,
Theeft soe langhe in den moer gelegen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
25[regelnummer]
Jan Bautoen es derwert opwegen
Met twee vrouwen, armen slaven,
Ende sy sullen der omtrent gaen graven:
Sy sullent vinden alsoe ick duchte.
Belet.
Breect hem den hals sonder groot geruchte,
30[regelnummer]
Soe sal Lucifer briesschen vorGa naar voetnoota) vruechden.
Sondich.
Daetet ghi, duvel, Belet van Duechden,
Het behoert u toe.
Belet.
Ten es mijn werck niet.
Sondich.
Ick en hebts gheen macht.
Belet.
Ic en ben soe sterck niet:
Myn pooten en mach ickerGa naar voetnootb) aen niet steken.
Sondich.
35[regelnummer]
Lucifer zal ons die leden breken,
Wort gevonden dat heilich sacrament,
Want tes God selve.
Belet.
Y, sondich serpent,
Int horen des wordts soe bevicGa naar voetnootc).
Sondich.
Van vare mynen gheest so ghevic.
Belet.
40[regelnummer]
Oft ic de reGa naar voetnoot1) hadde, sta ic ende scudde.
| |||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
Waerom en belet ghijt niet, helscuddeGa naar voetnoot1)?
Ghi soudet met recht doen: uwen name
Es Belet van Duechden.
Belet.
Noyt meerder blameGa naar voetnoot2)!
Mijn cracht es my alte mael benomen.
Sondich.
45[regelnummer]
Dat sal ons swaerlic opcomen,
Wordet ghevonden.
Belet.
Ic duchts inder waerheit.
Sondich.
Ic ben oerspronck dat daer leit
Als Sondich Becoren, hoe icGa naar voetnoot3) nochtan
Daer niet ghehouden en can.
50[regelnummer]
Ghi soudet bewaren, bi den bloede,
Belet van Duechden.
Belet.
Och, ick verwoedeGa naar voetnoot4)!
Ic en hebs de macht niet, helsch viant.
Sondich.
Hulpe, hi heeft die scuppe inde hant:
Zieten graven.
Belet.
Sieten delven.
Sondich.
55[regelnummer]
Wilt hi dit moerGa naar voetnoota) langhe omme welven
Hi saelt vinden.
| |||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Noyt soe mismaectGa naar voetnoot1).
Sondich.
Duvele, hi esser soe by dat raectGa naar voetnoot2)!
Ic siet aen derde, want myn oeghen
Die starenGa naar voetnoot3) my.
Belet.
Ic en cans niet ghedooghen.
60[regelnummer]
De groote soetheit vanden moere
Quelt my, helsch geest.
Sondich.
Noyt valsscher voereGa naar voetnoot4).
Het sal vonden sijn, by den maertillenGa naar voetnoot5)!
Belet.
Vliegen wy ter helsscher concillen:
Wy en hebben anders niet dan de snatere.
Sondich.
65[regelnummer]
Berghen wy ons hier ergens int watere:
Alst past, doen wy met tempeeste
Een scip verdrincken.
| |||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Wech, lelijcke beeste!
Yemant sal dit misvalGa naar voetnoot1) betalen.
Sondich.
Vliegen wy wech sonder dralen.
70[regelnummer]
Al wordt dit sacrament gevonden,
Wy sullen noch veel quaets doen, by den wondenGa naar voetnoot2).
Jan Bautoen.
O godlijck discrecieGa naar voetnoot3)!
I. Vrouwe.
O opperste goedheit!
II. Vrouwe.
Noyt soeter specieGa naar voetnoot4)!
Jan.
Noyt meerder soetheit.
I. Vrouwe.
Hoe rieket hier dus?
II. Vrouwe.
Noyt sulcken wondere.
Jan.
75[regelnummer]
Hier moet ymmere wat liggen ondere,
Daert dus om riect.
I. Vrouwe.
Seker, dat moet sijn.
| |||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||
II. Vrouwe.
Ten pleecht ymmers dus niet te wesene.
I. Vrouwe.
Tes eenen roecGa naar voetnoot1) om af te genesene.
II. Vrouwe.
Noyt guerGa naar voetnoota), dat my soe en ghenoechde.
Jan.
80[regelnummer]
Alsoe haest als ic my om graven voechde
In desen moer, soe haddic den roeck.
I. Vrouwe.
Voerwaer en ick.
II. Vrouwe.
Soe doe ick oick.
Des can ontplueckenGa naar voetnootb) ziele ende herte
Om de suete guereGa naar voetnootc).
Jan.
Wech alle smerte!
85[regelnummer]
Dit graven en mach mi niet verdrieten.
I. Vrouwe.
Wat sie ick daer int moer verscieten?
Ic sacher een dinck, dat seer claer es.
II. Vrouwe.
Soe dedick oick.
Jan.
Ic mercke, dat waer es.
Des en haddic noyt vrueght zoe groot.
90[regelnummer]
Hier leit int moer een hostie, een broot,
| |||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||
Zuver, onbesmet, gheheel onbevlect
Vander eerden, daert met was gedect,
Wat sal ons hier aff gevallen?
I. Vrouwe.
Nu benic doch verscreect met allen:
95[regelnummer]
Wanen coompt dese hostie hier in derde?
II. Vrouwe.
O heilich broot van grooter werde,
Duer dat wy desen roock ontfaen!
Jan.
Wie mach oick selckGa naar voetnoota) werc hebben gedaen
Hem hier te werpene, dieneGa naar voetnootb) heeft gescapen?
100[regelnummer]
Ic saelt met oetmoede op rapen
Vander eerden alsoet behoert.
Och, wat merc ic, hooghste confoort,
Wat hebbicGa naar voetnootc), sondich mensche, bedreven?
I. Vrouwe.
Hoe soe, Jan Bautoen?
Jan.
O, mijn leden beven.
105[regelnummer]
God moet mi vergeven, dat ict op nam.
II. Vrouwe.
Waer omme, Jan?
Jan.
Och, ghi vrouwen lofsamGa naar voetnoot1),
Alsoe haest alst quam in mijn handt,
Wordet bloeyendeGa naar voetnoot2) aen elcken cant.
| |||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||
Ghi sieghetGa naar voetnoot1) selve voor ooghen naect.
110[regelnummer]
O lacen, wachermen!
I. Vrouwe.
Wat hebdy ghemaect?
Latet terstont rijsen nedere.
Jan.
Och siet, het valt in de statGa naar voetnoot2) wedere
Daert alder eerst werf inne lach:
Noyt wonderlijcker teeken ic en sach;
115[regelnummer]
Bescaemt poogic mi hier te wandelenGa naar voetnoot3).
II. Vrouwe.
Ten betaemde u niet te handelenGa naar voetnoot4),
Want tes waerachtich een sacrament,
God ende mensche.
Jan.
Tes waer, ick kendt:
Dus vergevenesse biddic op mijn knien
120[regelnummer]
Dit heilich sacrament.
I. Vrouwe.
Ghenade moet u ghescien,
Dat biddic den almogende Here.
Jan.
O weerdich sacrament, ic doe u eere
Als God ende mensche, volmaect, warachtich.
| |||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||
II. Vrouwe.
Loff, heilich sacrament en crachtich,
125[regelnummer]
Dwelc hier wonderlick teeken doet.
I. Vrouwe.
Loff, heilich sacrament, al een bloet,
Alst Jan Bautoen had in de handt hierGa naar voetnoota).
Jan.
Och, wanen coomdy in dlant hier,
Almechtich God ghebenedijt?
II. Vrouwe.
130[regelnummer]
Alsoe scone ende suver als ghy sijdt,
AlGa naar voetnoot1) en haddy maer int moer geweest
Eenen dach oft twee.
I. Vrouwe.
Voir waer, dat eest:
Des loven wy u met grooter mynnen.
Jan.
OchGa naar voetnootb), gi vrouwen, wat sullen wy beginnen?
135[regelnummer]
Hoe sullent wy nu leggen te werckeGa naar voetnootc)
Met den sacramente?
II. Vrouwe.
Oft ic liep in de kercke
Aen den prochiaen op de Nieuvaert
En deden hier comen onghespaert,
Hem vertellende alle de dinghen
140[regelnummer]
Vanden sacramente?
Jan.
| |||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||
II. Vrouwe.
Ick sals my pooghen:
Mijn beenen en sal ick niet sparen.
Daer met adyeu.
I. Vrouwe.
U moet bewaren
145[regelnummer]
Dit heilich sacrament van miraculen.
Jan.
O soetheit, soet boven alle triakelenGa naar voetnoot1),
Vleesch ende bloet, mensche ende God,
Der ingelen vrueght int hemels slod,
Der menschen spyse, heilich voetsele,
150[regelnummer]
In uuterste des sonders behoetsele,
Dair so veel crachten in sijn beslooten:
Wie heeft u, Here, in deerde gescoten?
Och, tes een sonde groot, ongemeten!
Wie hevet ghedaen?
I. Vrouwe.
Wie sout weeten?
155[regelnummer]
Mueghelic diet dweerc gedaen heeft,
LeitGa naar voetnoota) int deerde.
Jan.
Dier hem in mesgaen heeft,
Ic duchts, het sal hem luttel vromen.
I. Vrouwe.
Tes misselijcGa naar voetnoot2) oic, hoet hier es comen:
Tquam misschien by Gods wille
160[regelnummer]
Hier inden moer.
Jan.
Nu, zwighen wy al stille.
God weet, hoe dat die sake gesciet es,
| |||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||
Want ons oncondichGa naar voetnoota)Ga naar voetnoot1) trecht bediet es,
Soe en willen wy ons niet met moeyen.
Dit sacrament sonder vermoeyen
165[regelnummer]
Laedt ons lof ende eere sterck spreken.
Heden meer en salic hant aen werck steken,
Soe sin verhueght al mijn gedachten:
Maer laet ons na den prochiaen verwachtenGa naar voetnoot2).
II. Vrouwe.
Och, lieve here, wilt blijsmoets sijn,
170[regelnummer]
Al muegdy bloots hooftsGa naar voetnootb) ende bervoets sijn,
Dalmogende God saelt u lonen:
Tsacrament sullen wi u thonen
Alsoet wy in den moer hebben vonden.
Van Jan Bautoen benic hier gesonden,
175[regelnummer]
Met goeden wille, sonder smeken:
Noyt en was gesien schoonder teeken.
Ghy sult waer vinden mijn declaracie,
En twijfels niet.
De Prochiaen.
De godlijcke gracie
Vermach veel meer, dat wetic wel:
180[regelnummer]
Dus alle twifel vergetic snel
Ten sacramente gaende inden moer.
Tvolc maect van vruechden een beroer,
| |||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||
Omdat si vanden sacramente hebben vernomen;
Met hoopen si ons naegelopen comen,
185[regelnummer]
Om dat elc soude sijn een weetere.
Van deser gracien.
I. Man.
Al soe veel te betere,
Oft namaels quam teGa naar voetnoot1) verantworden.
Dus gaen wy met soeten acorden
Devotelijc, sonder yet te draelen,
190[regelnummer]
Om dit heilich sacrament te halen,
Soe sijnder hoogher werdicheit dient:
Want tes God selve.
De Prochiaen.
Ghi segt waer, vrient,
Dat moegen wi geloven int gemene,
Al en waert maer aan dbloeden alleene,
195[regelnummer]
Dwelc de vrouwe seye int openbaer
VanGa naar voetnoot2) ons allen.
II. Vrouwe.
I. Man.
Tes wel gheseit:
Niet meer en mochmen aen u begeeren.
Prochiaen.
200[regelnummer]
Nu, kinderen, met deser blijder meere
Sijn wy gecomen sonder rouwe
By Jan Bautoen ende dander vrouwe,
Die op haer knien liggen minlijc
Voer tsacrament.
| |||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||
1. Man.
Dats ons allen kinlic:
205[regelnummer]
Dus gaen wy hem by met reverencie.
Jan.
Willecomen, Vader vol excellencie,
Die devotelic tot onsen wenssche
Thelich sacrament, God ende mensche,
Coompt besoeken ende visiteren,
210[regelnummer]
Twelc wy u minlijc presenteren,
Want ghijtGa naar voetnoota) met eren weet te bestedenGa naar voetnoot1)
Nae sijn weerde.
Prochiaen.
Ghy segt goede redene.
Tghelijcx ghescieGa naar voetnoot2) nie onder tshemels wolcke.
Maer in presencien van allen volcke,
215[regelnummer]
Op dat sijs bet gedincken tallen stonden,
Segt ons, hoe ghijt hier hebt ghevonden
Ende wat ghy er aen ghesien hebt te gadere
Als goey kersten lien.
Jan.
Wel, trouwen, vadere.
Hier gravende, groote soetheit beseffende,
220[regelnummer]
Met der scuppen den moer opheffende,
Alsoot God wilde tot sijnder werde,
Soe sagic dese hostie liggen in derde;
Ende die opnemende met oetmoede,
Werdt sy in mijn handt nat van bloede,
225[regelnummer]
Des ic bedroeft was en bescaemt,
Want ic weet wel, dat mi niet en betaemdt
Te handelen; dus dit bloet siende,
| |||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||
Den sacramente oetmoet biende
Lietict vallen, dwelc vrese dede.
230[regelnummer]
Doen vielt weder in die selve stede,
Dairt gheleghen hadde te voren;
En dit aensiende, vader vercoren,
Es een deser vrouwen om u ghegaenGa naar voetnoota)
Met grooter haesten.
Prochiaen.
Dats wel ghedaen.
235[regelnummer]
Dus heffict op, sonder versaghen,
Ende saelt in ons kercke draghen
Ter Nieuwervaert, opdat ment daer
Eeren ende loven mach hier naer.
Ick hoop minklijc noch wesen sal
240[regelnummer]
Blynde, cropele, siecke ende genesen all,Ga naar voetnootb)
Diet aenroepen met caritaten.
I. Man.
Van vruechden enGa naar voetnootc) wetic mi hoe gelaten:
Ons groote salicheit zomdyGa naar voetnoot1) hier.
Prochiaen.
O heilich sacrament, hoe coemdy hier
245[regelnummer]
Int moer liggende dus ermelijck?
Och, kinderen, God ontfermelic
Toont hierby, dwelc waerachtich es,
Dat hy in allen steden even machtich es.
Oick bewijst by dien desen moer zere nat,
250[regelnummer]
Al wort ontfaen in een vuyl vat
Theilich sacrament, nochtans mids dien
En mach hem gheen corrupcie gescien.
Exempel siedy aen dit sacrament,
Dwelc geheel leydt scoon ende ongescent.
255[regelnummer]
Oick toent hy by sijnder grooter goetheit,
Ghelijck dese erdeGa naar voetnootd) heeft soete soetheit,
| |||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||
Soe rieckt een mensche soet ende bequaem,
Als hy heeft werdichlijc inden lichaem
Tsacrament: hi esser bi versterct.Ga naar voetnoota)
260[regelnummer]
Voert dat ghi aen dit sacrament merct,
Dat Christus oick rusten wilt
Inde erde vruchbaer en milt,
Dats in ons menschen van erden ghewracht.
Voirt thoent hi by sijnder godlijcker cracht
265[regelnummer]
Dese mirakel, omdat ghi soudt peysen,
Wat hy leden heeft tot menighene reysen
Hier op derde. Oick syer by gheleert,
Dat God heeft alsoe wel verkeert
Met onreynen menschen als met reynen.
270[regelnummer]
Hier neempt exempel aen, groot met den kleinen,
Ende wilt den sondigen menschen niet versmaden:
Dit sacrament vol der ghenaden
Gheeft u exempel tot veel duechden,
Soe ghy hier hoiert.Ga naar voetnoot1)
Jan.
Och, noyt meer vruechden,
275[regelnummer]
Aenhorende dijn worden bewegelic!
Prochiaen.
O godsvruchtige menschen degelijc,
Gheen scoondere teeken en staet in ghescryft.
Dit sacrament eert, loeft ende begift
Vander Nieuwervaert, tsal u profijten;
280[regelnummer]
Wilter u met caritaten inne gaen qhuyten,Ga naar voetnootb)
Op dat derGa naar voetnootc) kercke des mach gechiert sijn,
Met wasse, met lampen ge viert sijn:
Tsacrament, dwelc God es selve,
Saelt u loonen.
Jan.
Van desen ghelvenGa naar voetnoot2)
285[regelnummer]
Muegen wy God wel euwich looven.
| |||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||
Prochiaen.
Dit sacrament sal ick stellen boven
Int hoochste der kerckenGa naar voetnoota) werdichlijc.
Volght my, ghy menschen rechtverdelijc,
Bloots hoofts, laet ons verblijdt sijn:
290[regelnummer]
Van als moet God gebenedijt sijn.
Sondich Becoren.
Ey, duvelken, duvelken, duvels!
Belet van Dueghden.
Ey, neckerken, neckerken!
Sondich.
Het es nu al te mael bedorven, leckerken!
De hostie es ghevonden, bi den billen.Ga naar voetnoot1)
Belet.
Lucifer die sal verwoeden willen,
295[regelnummer]
Als hi horen sal van desen gheveerte.Ga naar voetnoot2)
Sondich.
Hy sal ons doot slaen met sinen sterte!
Belet.
Hy sal ons de leden ontstucken trecken!
Sondich.
Hulpe, hoe sal hi scuymbecken,
Als hi ons siet!
Belet.
Ghelijck een verre.Ga naar voetnoot3)
| |||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
300[regelnummer]
Ic sou ter hellen, maer ic en derre.
Belet.
Ey, helsch viant, soe soudic mede.
Sondich.
Ic heb van grooten vaer den rede.
Belet.
Van vresen mi de billen touteren.Ga naar voetnoot1)
Sondich.
AlGa naar voetnoota) ons dinck wilt qualijc wouteren:Ga naar voetnoot2)
305[regelnummer]
Wat sullen wy, necker, nu bedriven?
Belet.
Wy willen in de weerelt blyven.
Ghi sult alle sonden voert setten.
Sondich.
Ende ghy sult alle duecht beletten:
Want Belet van Duechden zydiGa naar voetnootb) geheiten.
Belet.
310[regelnummer]
Ic saelt wel doen, by den zweten!Ga naar voetnoot3)
Die caritaten sal ic doen faelgeren.
Sondich.
Haet ende nijt sal ic doen regneren.
Belet.
Reynicheit sal ic onder voet terden.Ga naar voetnootc)
| |||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
Oncuysheit sal ick dliefste doen werden.Ga naar voetnoota)
Belet.
315[regelnummer]
Soberheit willic hebben uut den lande.
Sondich.
Gulsicheit en sijn gheen scande.Ga naar voetnoot1)
Belet.
Oetmoedicheit moet verdreven sijn.
Sondich.
Hoverdicheit sal verheven sijn.
Belet.
Broederlicke mynne sal verjaeght sijn.
Sondich.
320[regelnummer]
Roof, moort, brant sal behaeght sijn.
Belet.
Miltheit der armen moet vercouwen.
Sondich.
Giericheit sullen sy behouwen
Ende alle ander sonden.
Belet.
Dat gaet sonder spreken.
Sondich.
Wy, duvelen, sullen ons wel wreken
325[regelnummer]
Aen de menschen in steden ende dorpen.
Belet.
Dat wy uuten hemel waren geworpen,
Dat sullen sy noch zwaerlijck betalen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
Wy sullen noch zielen met crakenGa naar voetnoot1) halen.
Belet.
Wy sullen noch al ons ketels vullen.
Sondich.
330[regelnummer]
Wy sullen den menschen wel verdullen:
Daer en derven wy niet voor sorgen.
Belet.
Maer wy en costen niet houden verborgen
Dat sacrament.
Sondich.
Neen wy, duvele.
Belet.
Dat heeft nu al bedorven tzuvele:
335[regelnummer]
Want tloopt al re voer den man
Van den miraculen.
Sondich.
Daer en leydt niet an.
Wy sullen noch maken onghewedere,
Om de kercke te worpen nedere,
Ende tlant hier verdrincken al omme,
340[regelnummer]
Op datter niemant by en comme
Om eer en reverencie te bewijsen.
Belet.
Maer men beginnet al te zere te prijsen
Int landt van Luydicke.Ga naar voetnoot2)
| |||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
Dats ymmers waer.
Belet.
Maer de heren, de prelaten daer,
345[regelnummer]
Heb ick als Belet van Dueghden
Wat inne ghesteken!Ga naar voetnoot1)
Sondich.
Och, noyt meer vrueghden!
Hoe soudy dat te weercken leggen?
Belet.
Hoert, hoeresone, ic salt u seggen:
Ic hebse doen twijfelen opGa naar voetnoota) claer beles,Ga naar voetnoot2)
350[regelnummer]
Als dat gheen sacrament en es.
Dies es daer een advocaet, die heedt
Heer Macharius, ende hem bereetGa naar voetnoot3)
Om te proevene dit sacrament
Op de Nieuvaerl.
Sondich.
Och, helsche serpent,
355[regelnummer]
Dats wel ghemaect, by den bloe.Ga naar voetnoot4)
Belet.
Maer ghi moeter oeck helpen toe,
Sondich Becoren, op dat te bet
Voirt gaen mach.
Sondich.
Wel, Belet
Van Dueghden, ic en sal niet sparen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||
Belet.
360[regelnummer]
Ja, Macharius mocht wel qualijc varen,
In sulckerGa naar voetnoot1) manieren mocht hijt proeven.
Sondich.
Nu, vlieghen wy by hem sonder toeven,
Op dat hi blive by sinen propooste.
Belet.
Wy moeten nerstich sien ten roesteGa naar voetnoot2),
365[regelnummer]
Op dat wy Lucifer onsen meester
Paeyen meughen.
Sondich.
Nu, wech ons tweestere!Ga naar voetnoot3)
Als Belet van Dueghden ende Sondich Becoren
Tempteren wy tfolc achter ende voren.
Meester Macharius.
Nu ghevet mi wonder ende meer dan wonder,
370[regelnummer]
Hoe dat te Nyeuwervaert het sacrament
In den moer sou gelegen hebben onder
Ende bliven reyn, gheheel ende ongesceynt.
| |||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||
God heves de macht wel, tes waer, ic kent,
Maer ic en cans niet gheloven nochtan:
375[regelnummer]
Dus benic ter Nyeuwervaert gheseyntGa naar voetnoot1)
Om dit te proevene, op dat ic kan.
Belet.
Ja vantGa naar voetnoota)Ga naar voetnoot2) als een man.
Sondich.
Het es onmogelijck.
Belet.
Dus gaetGa naar voetnoot3) hem an.
Sondich.
Het luyt lueghelick,
Ten heeft cracht noch viertuyt.
Belet.
380[regelnummer]
Tgheven messchien eenich lieden uut,
Om met te gecrighene gelt ende goet
Vanden menschen.
Sondich.
Tes recht, dat ghijt doet,
En latet tvolc niet bedrogen sin.
Belet.
Ten es gheen sacrament.
Sondich.
Tmoet geloghen sijn.
385[regelnummer]
Soe langhe te ligghen onder derde
Sonder openbaren.
| |||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Ten es van gheender werde:
Dus muegdijt proeven sonder sonde.
Macharius.
Ic heb consent uut sbysscopsGa naar voetnoota) monde,
390[regelnummer]
Ende, al waert des niet, weret benijdt,
Soe benic selve hooch ghenoech gewijt
Om dat te proeven, alsoe ick sal
In presencien van den volck all.
Hebbent geordineert eenich boeven,
395[regelnummer]
Tsal hem berouwen.
Sondich.
Hoe suldijt proeven?
Macharius.
Dat en weet ick niet.
Sondich.
Soe salict u segghen.
Ghi sullet in een schoon vuer leggen:
Verbrandet, soe muegdy wel bevroen
Dat gheen sacrament es.
Macharius.
Dat en salic niet doen:
400[regelnummer]
Want waert warachtich van valuere,
Den roep soudt gaen al de werelt duere,
Soe mocht ic dan oick met den viere
Mijn einde doen.
Belet.
Ic weet een ander maniere:
Sondich Becoren, hout uwen snatere.
Sondich.
405[regelnummer]
Wats datte?
| |||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Werpet int watere:
Smelt het duer de natheit ontwee,
Soe en eest gheen sacrament.
Sondich.
Dats een wordt van beschee:
Oft verdrincket of zwymmet wege,
Ten es niet oprecht.
Belet.
Dat hebdi te deeghen:Ga naar voetnoot1)
410[regelnummer]
Worpet int watere secreet al stille
Oft openbaerlijck.
Macharius.
Ick en hebs gheenen wille:
Dus laet alsulcken reden lijden.Ga naar voetnoota)
Sondich.
Willet dan al in stucken snijden:
VersametGa naar voetnoot2) niet weder aen een,
415[regelnummer]
Soe en eest gheen sacrament.
Macharius.
Dat soud mi verleen,Ga naar voetnoot3)
Waer Godheit ende menscheit in;
Maer ic heb een ander inden syn:
Ik salt met eender griffienGa naar voetnoot4) steken
Tot vijff steden.
Belet.
Dat sijn de treeken:
420[regelnummer]
Ach, ach, ay, ic sal van lachen verwoeden.
| |||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||
Macharius.
Willet tot gheen derGa naar voetnoota) vijff steden bloeden,
Soe en houdict voer gheen sacrament volmaect.
Sondich.
Hola, wy sijn ter Nieuwervaert geraect:
Ziet daer de kercke.
Belet.
Wat sullen wy bedriven?
Sondich.
425[regelnummer]
Ey, viant, wy moeten buyten blyven,
Wy en dorren niet comen in de kercke.
Belet.
Gaet Macharius dus te wercke,
Wy mochten wel sijn endelversGa naar voetnoot1) lezen.
Sondich.
Het sal een roe tot sijns selfs ers wesen;
430[regelnummer]
Soudy twyfelen in dit sacrament,
Die gheleert es?
Belet.
Hy es steeck blindt.
Wy duvels hebben hem met den halsse.
Sondich.
Ic sal sin ziele hebben.
Belet.
Neen, ic salse
Selve hebben, duvele.
Sondich.
Neen, ghy en sult.
| |||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||
Belet.
435[regelnummer]
Ic sal hebben al, duGa naar voetnoota) best verdult:
Belet van Dueghden gaf hem den raet
Tsacrament te proevene.
Sondich.
Y, Lucifers saet,
Daer heb ic wel toe ghehulpen,
Sondich Becoren.
Belet.
Nu, helsch vulpen,Ga naar voetnoot1)
440[regelnummer]
De ziele sal toebehoren ons beiden.
Laet ons van desen redenen scheiden
Ende Macharius hier buyten verwachten:
Hy mocht wel in sijn sonden versmachten.
Macharius.
Nu, here prochiaen, ghi hebt wel gehoert,
445[regelnummer]
Hoe mi van den prelaten is bevolen
Tsacrament te proevene rechte voert,
Op datter tvolc niet en soude dolen;
Want, hier gheseit onverholen,
Waret gheen sacrament vol caritaten,
450[regelnummer]
Het waer een werck van vreemder molenGa naar voetnoot2),
God souderGa naar voetnootb) een lantscap om verwaten:
Dus willict proeven.
Prochiaen.
Twaer beter ghelaten:
Wat wildi veel meer proeven doen?
Eest niet ghenoch, datGa naar voetnootc) Jan Bautoen
455[regelnummer]
In presencien van dese vrouwen
Tsacrament in de handt heeft gehouwen,
| |||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||
Des bloedende wordt midallenGa naar voetnoot1) zeere?
Ghy en dorftesGa naar voetnoota) niet proeven meere:
Tdunct my zijnde een seeker claerheit
460[regelnummer]
Van waerheden.
Macharius.
Wie weet oft hi waer seit.
Dese vrouwen zijn goet te verdovene.Ga naar voetnoot2)
Tes quaet vrouwen te gheloevene:
Sy sijn goet te verladenGa naar voetnoot3) als dongeschelde;
Hy heeftse messchien versmeect met gelde:
465[regelnummer]
Aldus wie can gheweeten oft waer es,
Ten waer geproeft.
Jan Bautoen.
Meyster Macharius,
Ic, Jan Bautoen, hier teghenwordich,
Ende dese vrouwen sijn accordich,
Dat wijdt sullen, eest u begheren
470[regelnummer]
Op thelich cruis ons Heeren sweren,
Ja opt heilich sacrament daarmede.
I. Vrouwe.
Ja wy, op ons doot inder waarhede.
II. Vrouwe.
Ja, op tverlies onser sielen desghelijcx.
Jan Bautoen.
Ja, en op ons deel des hemelricx,
475[regelnummer]
Datter waerachtichGa naar voetnootb) bloet uut ran
In mijn handt liggende.
Prochiaen.
Dus vreest u dan
Tsacrament te provene als de dove,
| |||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||
Blynde, twyfelende int ghelove.
Ghy gheeft donnosel, erme, zempleGa naar voetnoot1)
480[regelnummer]
Aen u twyfelinge quaet exemple:
Bedunct u wel, wat hebdy voren?
Macharius.
Ic moet proeven, dats verloren,
Want ick van Luydick daerom come.
God en salder niet sijn verbolgen omme,
485[regelnummer]
Dat ment proeve, ten mach niet schaden.
Ic moet myGa naar voetnoota) der curingen ontladen,
Stelt hier het sacrament, laet zien,
Ic wilt proeven.
Prochiaen.
Tmoet wel gheschien:
Maer vaerder wel met, dats alsoe.
Macharius.
490[regelnummer]
Nu stelt hier neder, daer met ho.Ga naar voetnootb)Ga naar voetnoot2)
My dunct, ghy sijt alte mael in vare:
Recht oft gheen sacrament en ware,
Soe vreesdy der proeven al ghemeen.
Eest een sacrament, het blijft een:
495[regelnummer]
Dus sijdt te vreden, laet my ghewerden.
Prochiaen.
En wilt niet buyten maten terden:Ga naar voetnootc)
Hi es hier boven diet al aenziet.
En zidt niet te cloeck.
Macharius.
Kee,Ga naar voetnoot3) neen ic niet.
Daer rakict met der griffie ten beginne.
500[regelnummer]
Esser gotheit ende menscheit inne,
Het salem barenGa naar voetnoot4) sonder twyfelen!
| |||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||
Jan Bautoen.
Dats mijn ghelove.
Macharius.
Al maecht aff scifelen,Ga naar voetnoot1)
Dats twee werve ende dat derde werven.
Prochiaen.
Meester Macharius, wildi u bederven?
505[regelnummer]
Ghy en vreest God niet bedallen.
Jan Bautoen.
Sijn gramscap mocht u wel vervallen:
Tsal u noch leet sijn, soudic hoopen.
Macharius.
Ic moet noch twee werf noopen.
Baert hem niet ter vijfter reysen,
510[regelnummer]
Soe en eest gheen sacrament.
I. Vrouwe.
Wat muegdy peysen?
De duvel heeft u wel met der kele!
Macharius.
Dats viere!
Prochiaen.
Ghy makes te vele:
Tsacrament oneerdichlicGa naar voetnoot2) geraecty.
Macharius.
Dats den vijfsten steek!
Prochiaen.
Arm man, wat maecty?
515[regelnummer]
Den vijfstenGa naar voetnoot3) stekende op dit broot,
| |||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||
So wordet te vijf steden van bloede root:
Wat hebdy hier al sonden bedreven!
Jan.
Noch bloedet.
Prochiaen.
God moet u vergheven!
Ghi hebt hier wonden gemaect tot vijvenGa naar voetnoot1).
Macharius.
520[regelnummer]
Het es gedaen, tmoet gedaen bliven.
Ic merck nu wel te deser steden,
Dat eenGa naar voetnoota) sacrament es.
Prochiaen.
Sijt nu te vreden:
Het mocht u wel te quade vergaen.
Macharius.
Ic en hebber niet veel aen misdaen:
525[regelnummer]
Ic hebbe van den prelaten tconsent,
Ende daer met adyeu.
Jan Bautoen.
O heylich sacrament,
Loff moet u vloeyen van allen monden!
Prochiaen.
Loff sy dynen preciuesen vijf wonden.
Die ghy voir onse sonden ontfingt.
I. Vrouwe.
530[regelnummer]
Ghelijck ghy aen theilich cruce hinght,
Soe sydy hier volmaect in gedaente
Van desen broode.
II. Vrouwe.
O hooghe verwaenteGa naar voetnoot2)
Van Machare!
| |||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||
Jan.
O minsche onversaeght!
Prochiaen.
Woordy niet van Gode geplaeght,
535[regelnummer]
Soe muegdy u wel belovenGa naar voetnoot1) certeyen.
I. Vrouwe.
O quaet tyrant!
II. Vrouwe.
O valsch vyleyen!Ga naar voetnoot2)
Die den duvel achter aen den stert zijt.
Jan.
Boescher mensche, u dunct, dat ghi wert sijt
Dit heilich sacrament aen te tastene?
Prochiaen.
540[regelnummer]
Nu, om ons van druc tontlastene,
Willen wy, tsacrament ter eeren,
Alle manieren van vrueghden vermeren
Met oergelen, met herpen en luyten
En ander spelen, vol soeter virtuten,
545[regelnummer]
Om dat al om mach worden vermaert
Dit heilich sacrament ter Nyeuvaert
Duer dese mirakele hier openbaerlijc.
Al maeght Macharius ontgelden zwaerlic
Ende sijnder sielen noch mach druc sijn,
550[regelnummer]
Tmocht ander menschen wel geluck sijn,
Diet besoecken sullen devotelijc.
Laet ons triumpheren grootelijc
Duer dit heilich sacrament van myraculen:
Ic saelt gaen stellen in der tabernaculen.
Sondich.
555[regelnummer]
Du, Belet van Dueghden.
| |||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Ic, slanghe jonck.
Sondich.
Ic springhe van vrueghden eenen spronck,
Dat my bey mijn billen waghelen.
Belet.
Hoe sullen wy crauwen met den nagelen
Meesteren Macharius!
Sondich.
Wy sullen hem plucken!
Belet.
560[regelnummer]
Hy woort ghetrocken in hondert stucken,
Hy sal hem in ewicheeden bedroeven!
Sondich.
Men sal hem leeren tsacrament proeven:
De gecruyste sal hem wel loonen!
Belet.
Men sal hem in de helle croonen
565[regelnummer]
Met eenen berrenden treefteGa naar voetnoot1) heet.
Sondich.
Noyt minsch en ghebeurde meerder leet.
Waer hi hier op de werlt ghestorven!
Belet.
Maer, duvelken, tes al bedorven:
My dunct dat ic uut den sinne come!
570[regelnummer]
Daer gebeuren miraculen al omme,
Dwelck tsacrament al om doet
Op de Nyeuwevaert.
Sondich.
Dat en es ons niet goet:
Wy haddent belet, hadden wy gecost.
| |||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Het heeft een vrouw in aerbeyt verlost,
575[regelnummer]
Ende harer moeder ooc doen bescermen
Op de wilde zee.
Sondich.
Hulpe dermen!Ga naar voetnoot1)
Des moet ymmers de duvel wouwen!
Belet.
Ende theeft een kintGa naar voetnoot2) dleven behouwen,
Dat int dwater scheen verdroncken medallen;
580[regelnummer]
Ende noch een ander, int stilleGa naar voetnoot3) gevallen,
Hevet oec vertroost; ende na desen
Hevet een gescoirtGa naar voetnoot4) kindt genesen,
Ende noch ander miraculen vele.
Sondich.
Lucifer sal ons malen te musen mele,
585[regelnummer]
Als hi verneempt alle de saken,
Dat soudick duchten.
Belet.
Hoe sullen wijt maken,
Dat wy veel zielen mochten crygen?
Sondich.
Dat weet ic wel!
| |||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||
Belet.
En willes nyet zwyghen!
Waer met, duvel? Wilt mi berechten!
Sondich.
590[regelnummer]
De kerstenen sullen gaen vechten
Teghen die heydene, by den ribben:Ga naar voetnoot1)
Daer sullen wy zielen met hoopen hebben,
Om Lucifer daier met te paeyene.
Ach, ach chay!
Belet.
Nu beginic te verfraeyen:Ga naar voetnoot2)
595[regelnummer]
Maer, duvel, waer saelt ghedyen?
Sondich.
In Pruysschen merke.
Belet.
Ghy doet my verblyen:
Omdat de Zarasynen worden gequelt.
Sondich.
Heer Wouter van Roosbeke es int velt:
Hi salse cloven totten tanden.
Belet.
600[regelnummer]
Maken wy ons deerweert, vianden!
Wy moeten zielen bringen ter hellen,
Souden wy Lucifer te vreden stellen.
Here Wouter van Roosbeke.
Wel an, ghy kersten, wilt clooc gemoedtGa naar voetnoot3) sijn!
Al muegdi met veel slaghen gegroet sijn,
| |||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||
605[regelnummer]
Al muegdy duersteken, duerhouwen sijn,
Al muegdy nat, bezweedt, bebloet sin,
Al mach u tleven hier gheboetGa naar voetnoot1) sijn,
Al muegdy in veel rouwen sijn,
Laet in Gode al u betrouwen sijn,
610[regelnummer]
Wilt heerlic Cristus lachter wreken.
Ghy sult in glorien by ons Vrouwen sijn,
Wordi verslaghen oft duersteken.
Wilt u biechten tegen u selven spreken,
God sal u vergheven al u mesdaet.
615[regelnummer]
De heydenen comen aenghestreken:
Siet dat ghy groote slaghen slaet,
Ende roept alle: Jhesus, sonder verlaet.Ga naar voetnoot2)
De Knapen alle.
Jhesus, Jhesus.
I. Heyden.
Mamet, Mamet!
Ghy kerstenen moet hier alle blyven!
I. Kersten.
620[regelnummer]
Helpt ons Christus van Nazareth!
De Knapen alle.
Jhesus, Jhesus!
I. Heyden.
Mamet, Mamet!
Ander Heyden.
Alsoo men tvleesch capt op een bret,Ga naar voetnoota)
Soe sullen wy u cappen, kettiven.
Knapen alle.
Jhesus, Jhesus!
| |||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||
I. Heyden.
Mamet, Mamet!
625[regelnummer]
Ghy, kerstenen, moet hier alle blyven!
Heer Wouter.
Met woorden en condy ons niet verdriven.
Houdt daer, dats uwe, ghy honden!
Alle Kerstenen.
Jhesus, Jhesus!
Ander Heyden.
Hulp Mamets wonden!
Ghy slaet hier slaghen alsoe milt
630[regelnummer]
Soe een smet doet op sijn aenbilt,
Oft ghelijc een dorsscher met den vlegele
Zijn coren dorscht.
Heer Wouter.
I. Kersten.
Noeyt meerder smerten!
635[regelnummer]
Ic moet hier int sant blyven doot.
De Knapen.
Der heydenen macht is ons te groot,
Zy commen met hoopen aenghewolven.Ga naar voetnoot1)
I. Heyden.
Her heer, ghy kerstene snottolven!Ga naar voetnoot2)
Al waerdi licht als een vuegele,
640[regelnummer]
Ghy en cont niet wech!
| |||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||
Ander Heyden.
Ghy moet duer den buegele;Ga naar voetnoot1)
U macht es tegen ons te clene!
Heer Wouter.
Hulpt ons, Jhesus van Nazarene,
Oft anders zijn wy al verloren.
De Knapen.
Och, edel ridder, meester vercoren,
645[regelnummer]
Ons volc heeft meest den doot ontfangen:
Laet ons bestGa naar voetnoot2) vlien!
I. Heyden.
Heer, geeft u ghevangen,
Ghy twee en mueght ons niet ontdanssen!
Ander Heyden.
Ic duersteke u met deser lanssen,
Oft gaet goets moets, by den billen!
Heer Wouter.
650[regelnummer]
Weder wy willen oft niet en willen,
Moeten wy ghevangen sijn in plagen,
Gode ontferms.Ga naar voetnoot3)
I. Heyden.
Ten baedt gheen claghen:
Ghy moetter om sterven met eenen smaels.Ga naar voetnoot4)
Gaet in prisoen sonder veel verhaels.
655[regelnummer]
Wy willen terstont gaen ordineren,Ga naar voetnoot5)
Hoe dat wy u sullen persequeren,
Weder willenGa naar voetnoot6) zieden, berren oft roosten.
| |||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||
Heer Wouter.
O weerde Maria, wilt ons vertroosten
Voer de wreetheit vanden Sarazinen;
660[regelnummer]
Wilt ons met uwer gracien beschynen:
Want wy comen in dit verdriet
Om uwe tkynts wille.
De Knapen.
En helpty ons niet,
Noeyt menschen quamen in meerder nooden.
I. Heyden.
Hoe willen wy deze kerstenen doden,
665[regelnummer]
Die ons heydenen vallen zere peutertier?
Ander Heyden.
Men sal gaen maken een groot vier,
Daer sullen wy nu de justicie doen,
Ende alle daghen sacrificien doen
Onse goden met eenen kersten knecht;
670[regelnummer]
Wy sullense bestellenGa naar voetnoot1) nae haer recht!
Wat segdijs, gye? Duncket u quaet,
Soect een beeter!
I. Heyden.
Neent, tis goet raedt.
Gaet, maect ghy heet vier bereet;
Men sal hem daer cuekenenGa naar voetnoot2) maken heet:
675[regelnummer]
Deze kerstenen en sullen hier niet stincken!
Maer - wie sael voer sterven?
| |||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||
Ander Heyden.
Dats goet, mijn duncken,Ga naar voetnoot1)
De meestere van hem.
I. Heiden.
Neen, hoort my segghen.
Men sal hier in dese laeye leggen
AlsoeGa naar voetnoot2) veel boonen tsamen ghesloeten,
680[regelnummer]
Een sweertte salder wesen onder al:
Ende die dese zweertte boonGa naar voetnoota) hebben sal,
Die salder om sterven: wat segdy er toe?
Ander Heyden.
Ic raede dat ment alsoe doe:
Tes trechtverdicheste, voer waer.
Derde Heyden.
685[regelnummer]
Ghy heren, tvier bert schoen ende claer:
Believet u, ghy muegt gaen coken
Met den kerstenen.
I. Heyden.
Dats wel ghesproken,
Dies ic als nu ghesprekeGa naar voetnootb) hier:
Haelt here Wouter van Kersbeke hier
690[regelnummer]
Ende synen knape; eenichGa naar voetnoot3) van tween
Sal als heden van den lyve steen;Ga naar voetnoot4)
Al waren sy noch quader ende stoutter,
Sy sullen sterven.
Derde Heyden.
Comt voert, heer Wouter,
Mijn lieden en willen u niet bederven;
| |||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||
695[regelnummer]
Ghy en sult van geender voetcouwen sterven!
Ghy of u knape in elcx presencie
Moedt hier in tvier.
Heer Wouter.
Dats een swaer sentencie,
Minschen als beesten te verdoene;
Ghy heren stelt ons doch te rantsoene,
700[regelnummer]
Wy sullen gheven des u behaeght.
Ander Heyden.
Ghy moeter in; tes verloren gheclaeght!
Hier sijn twee boonen inne, hoirt ditte:
Wie van beeden heeft de witte,
En sal heden niet sterven, wilt verstaan;
705[regelnummer]
Maer die de zweerte heeft, moeter in gaen:
Dus wildu om sterven bereeden.
Heer Wouter.
Moeten wy dan sterven een van beeden,
Soe laedt ons dan doen ons oracie.Ga naar voetnoot1)
Soe maect ons een cortte collatie:Ga naar voetnoot2)
710[regelnummer]
Ten baet ghepopelt noch ghelesen.
Heer Wouter.
O God, die ten derden daghe zijt geresen,
Wilt mi beschermen voer desen brant!
De Knape.
Behoedt mijn ziele voir den viant;
Laet dit vier mijn sonden aff wasschen,
715[regelnummer]
Valdt my te stervene.
I. Heyden.
Nu wilt u rasschen!Ga naar voetnoot3)
Ten mach niet helpen, dat ghy mesbaert!
| |||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||
Heer Wouter.
O heylich sacrament vander Nyeuwervaert,
Alsoe waerlijc als u bloet uut brac,
Als Jan Bautoen de hant aen u stac,
720[regelnummer]
Dwelc niet gheloven wilde Macharis;
Alsoe waerlijc alst oec waer is,
Dat u bloet te vijf steden liep af,
Daer hy u vijf steken met der griffien gaf,
Dwelc menich mensche aensach;
725[regelnummer]
Alsoe waerlic als ghy voer desen dach
Den croepel hebt doen gaende maken,
Den blynden aen sijn licht geraken,
Den doven doen horen, den stommen spreken,
Ende hondertich ander ghebreken
730[regelnummer]
Den menschen met gracien hebt afgenomen,
Soe wilt my oec te hulpe comen,
Ende doet aen my miracule scoene.
Mach ick ghecrighen de witte boone
Ende verlost werden van dese tyranden,Ga naar voetnoot1)
735[regelnummer]
Soe belovic met gevouden handen
Hier op myn knyen in secreten,
Dat ic nymmermeer vleesch en sal eten
Noch wijn drincken tot der tijt
Dat ic u, sacramente ghebenedijt,
740[regelnummer]
Op de Nyeuwervaert besocht hebbe
Ende mijn offerande gebrocht hebbe.
My u gracie te trooste seyndt,
Werde heilich sacrament,
Hier staende bynnen desen ringe.
Ander Heyden.
745[regelnummer]
Nu. neemt elc een boon geringe.
Sullen wy noch hier langhe staen?
Derde Heyden.
Neempt de bone, daer met gedaen,
Oft wy worpen u int vier te gadere.
De Knape.
Ziedt dair de myne.
| |||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||
Heer Wouter.
O hemelsche vadere,
750[regelnummer]
Heilich sacrament, lof u der seghen!
Ic hebbe de witte boone gecreghen,
Des moet u eewich lof toe vloeyen.
I. Heyden.
Te viere, te viere!
Ander Heyden.
Rasch, wilt u spoeyen!
De derde.
Gaet, steect u duere!Ga naar voetnoot1)
I. Heyden.
Maect ons uus quyt!
Ander.
755[regelnummer]
Wat segdijs, tes nu seggens tijdt!
Ghy siet, dat u God niet ghehelpen can
Noch u lyden niet ghestelpen can:
Wyldijs zijns loochenen ende versweren,
Soe behoudy dleven.
Knape.
Twee brysschende beeren!
760[regelnummer]
Veel liever geefic mi in den brant!
Adyeu, schoen soet prieel van Brabant,
Ic sterve hier den gheloove ter eere;
Doch eest beter de knecht dan de here:
Ic bender oec herde wel met te vreden.
765[regelnummer]
Adyeu, kersten landen ende steden,
Rivieren, waranden en castelen;
Goudt, silver, ghesteynte en juweelen
En mach my niet helpen, dats verloren.
Adyeu alle, verguldene sporen,Ga naar voetnoot2)
| |||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||
170[regelnummer]
Vrienden, maghen, vadere ende moeder,
Adyeu, meester lief, vrient als broeder,
Bidt doch voer mi uut caritaten,
Dat mijnder ermer sielen mach baten;
Want al mach verbranden den lichame,
775[regelnummer]
Es de siele onsen Heere bequame,
Mi en raect, hoe ic bederven sal.
Loff God, dat ic martelaar sterven sal,
Den kerstenen teeren, den heyden te scanden.
Y vuil heiden, lelicke tyranden,
780[regelnummer]
Stomme beesten, stunckende pryen,
Die Jhesum en kendt noch Marien,
Des ghy alle zijt des duvels kynderen,
Ghy en condt mijnder zielen niet ghehinderen,
Al doedy den lichame veel smerten:
785[regelnummer]
Des loopic int vier met goeder herten,
Roopende, niet voir de doot bevreest:
‘Vader, in u handen bevelic mynen geest.’
Derde Heyden.
Aldus sullen varen de kerstenen meest,
Die tegen ons, heidenen, steken.Ga naar voetnoot1)
Heer Wouter.
790[regelnummer]
Waerdijs wijs, ghy sout anders spreken,
Erm menschen, hoe muegdy dus doolen?
Ander Heyden.
Laetten al verbranden tot colen:
Morgen zuipti van den selven zoope.
Heer Wouter.
O heilich sacrament, al mijn hoope,
795[regelnummer]
Ghy hebt mi bescerremtGa naar voetnoota) desen dach:
| |||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||
O werde sacrament, oft wesen mach,
Biddic, dat ghy mi voirt bewaert,
Opdat ic u soeke ter Nyeuwervaert:
Uwen lof salder verre met spreeden.
I. Heyden.
800[regelnummer]
Nu wilten inden kercker leden;
Hi en sal daer gheen weelde ghebruycken.
Derde Heyden.
Daer inne den hals moetty verstuycken;Ga naar voetnoot1)
Ghy sijdt daer uut der perden voeten!
Ander Heyden.
Soe wy alle vrueght aanveerden moeten,
805[regelnummer]
Midts der onsprekelycker victorien,
Gaen wy inden tempel met glorien,
Ons goden met oracien gedincken.
I. Heyden.
Alle daghe sullen wy hen scinken
Eenen kersten int vier ter sacrificien.
Derde Heyden.
810[regelnummer]
Wy sullen noch midts deser condicien
Haer alder liefste knechtkens zijn.
I. Heyden.
Huer dreelincxkens,Ga naar voetnoot2)
Derde Heyden.
huer badderkens sijn.
Ander Heyden.
Huer uutvercorenste melcslabberkens sijn.
| |||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||
I. Heyden.
Wy en sullen niet dan wittemoes scocken.Ga naar voetnoot1)
Derde.
815[regelnummer]
Wy sullen eten alde vetste broeken,
Om wel met te mesteneGa naar voetnoota) ons lancken:
Dus gaen wy onserGa naar voetnoot2) Mamet dancken.
Heer Wouter.
O sacrament ter Nyeuwervaert rustende,
Alsoe waerlijc als ghi God ende mensche sijt,
820[regelnummer]
Behoedt mi erm man qualijc lustende,
Heilich sacrament ghebenedijt.
Al dreygen mi de heiden grooten nijt,
Believet u, tsal haest ghekeert sijn.
Wijn noch vleesch en proevic voir den tijt,
825[regelnummer]
Dat ghy van mi ter Nyeuwervaert selt geert sijn.
Euwich moet uwen loff vermeert zijn.
Belet van Dueghden.
Du duvels jonc, tes al wel gemaict,
Wy sijn ymmers uut der hellen geraect:
Der heiden zielen in ons forneys
830[regelnummer]
Hebben ghemaect onsen peys:
Lucifer glorieert in synen zeetele!
Sondich.
Wy hebben ghevult den meesten keetele
Soe vol zielen, helsche slanghen,
Datter twintich aen dooren hanghen
835[regelnummer]
Ende aen den heyseGa naar voetnoot3) bicans een duyst!
Belet.
O Sondich Becoren, daer hebdijt juyst.
MenGa naar voetnootb) en costzer al niet in geleggen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
Du, Belet van Dueghden, gy moet mi seggen,
Waer es meester Macharijs gevaren?
Belet.
840[regelnummer]
Eenighe lieden willen verclaren,Ga naar voetnoot1)
Dat hy van dulheden afghebeten heeft
Zijn handen ende die selve geten heeft;
Ander seggen: hi bleef doot onder wege.
Sondich.
Maer waer es de ziele?
Belet.
Dat hebdy te dege!Ga naar voetnoot2)
845[regelnummer]
Die heeft meest gecregen haer verdiente
Naer huer wercken.
Sondich.
Noeyt beter geschiente!Ga naar voetnoota)
Soe en es sy niet wel!
Belet.
Dat meen ic oock.
Sondich.
Maer, duvel, hier compt eenen anderen roocGa naar voetnootb)
Van den sacrament.
Belet.
Dat sal ons plaghen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
850[regelnummer]
Tdoet so veel miraculen alle daghen,
Dat den lof gaet al Brabant duere:
Hoerdy wel, necker?
Belet.
Jaic, necker, wel ter cure.
Het doet mi, heische geest, bedrucken.
Sondich.
Her EloutGa naar voetnoot1) vantGa naar voetnoota) eens in drie stucken
855[regelnummer]
Met den costere.
Belet.
Ja, wats daer af?
Sondich.
Des bescemptGa naar voetnoot2) sijnde, hebbende hier vaer af,Ga naar voetnootb)
Sont hi om heer Willem in den Oudenbosch terstont,
Om dit te siene, diet oec soe vont;Ga naar voetnootc)
Daernae quaempt aensien met eeren
860[regelnummer]
De prochiaen van Breda en ander heren,
Burgemeester ende Jan Maes den casteleyn;
Dit sacrament siende alle gemeyn
Vonden zijdt reyn, onghequest en geheel,
Soot te voren was.
Belet.
Kee, de duvel hebs deel:
865[regelnummer]
Dit en gaet ymmers wel te wercke.
Sondich.
Oick quam daer eens een vrou in de kercke,
Maer sy enGa naar voetnootd) vant daer gheen licht bynnen,
Om offerande te doene.
| |||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Ic sal ontsinnen,
Zegt oft daer oeck mirakel aen dede.
Sondich.
870[regelnummer]
Jaet, duvel: liggende in haer ghebede,
Ten lesten haer ooghen opslaende,
VernamGa naar voetnoota)Ga naar voetnoota) sy vier schoen lichten staende,
Voir tsacrament, by den billen.
Belet.
Hulp longeren, ic sal verwoeden willen;Ga naar voetnoot1)
875[regelnummer]
Van toerne spouwic vier inde vlamme.
Sondich.
Ende Claes Claes soons wijf van Rotterdamme
Was duer den arbeyt van kinde
Vijftien maende cropel.
Belet.
Hoe voer dat tenb) einde
Waert sy ten lesten oick wat vromer?Ga naar voetnoot2)
Sondich.
880[regelnummer]
Jaes: op Sint Jans dach te midtszomer,
Daer de muntmeesters by stonden
Van Sevenberghen, heeft sy gevonden
Troost ende gracie, dat sy niet meer en qual
Van dier siecten.
Belet.
Dat es tquaetste van all.
Sondich.
885[regelnummer]
Hoe soe, duvel?
Belet.
Dat sal ic u segghen,
De vrouwen sullen daer aen legghen
| |||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||
Huer herte zoe zeere, byden stortten,Ga naar voetnoot1)
Datter huer pine met sal curten.
Vrouwen sijn nyeu:Ga naar voetnoot2) als sy yet weeten,
890[regelnummer]
Dat hem dient, sy en sullens niet vergeten;
Als de vrouwen wat weeten van virtuteGa naar voetnoot3),
Dat hangt aent clockzeel.
Sondich.
Tcoompt al uute:
Sy lopent ter stondt al omme bellen.
Belet.
Dat sal groot verlies sijn der hellen:
895[regelnummer]
Wetent de vrouwen, tes al verloren cost.
Sondich.
Theeft noch meer in den arbeit verlost;
Ende een cropel kint hier voren;
Een ander dat sijn leden had verloren;Ga naar voetnoot4)
Een dat blyndt was, noyt geen feldere;Ga naar voetnoot5)
900[regelnummer]
Een dat doot viel in eenen keldere;
Een dat int water lach gevallen;
Ende een gescuertGa naar voetnoot6) zijnde mid allen
Heeftet vertroost naGa naar voetnoota) dou castuyme,
By den maertillen.Ga naar voetnootb)
| |||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Ja, ja, scept ruyme:
905[regelnummer]
Het sal een sackGa naar voetnoot1) werden.
Sondich.
Ende hoirt ghy, viant,
Heer Wouter is oic ontgaen den brandt,
Ende uut den prisoene oec gecocht.Ga naar voetnoot2)
Belet.
Heeften de duvel daer uut gebrocht,
Ende den kercker was alsoe sterck?
Sondich.
910[regelnummer]
Tes al te mael tsacraments werck:
Theeft al meer gevangen gehulpen,
Belet.
Het sal hier af commen, helsch vulpen;
Hy en saels nyemant gebrec laten hebben.
Dat en sal hy, al soudt hy noch pec hebben
915[regelnummer]
Zijnen sack voll.
Belet.
Dat moet waer sijn.
Sondich.
Ey, duvel, hi sael vlues daer sijn,
HyGa naar voetnoota) es by heer Heinderick van der LackGa naar voetnoot3)
Binnen Breda.
Belet.
Ramp hebdi, diet sprack:
Ik wildy verswegen hadde de nyemare.
Sondich.
920[regelnummer]
Nu, wat te rade?
| |||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Ic ben in vare,
Blijft dit sacrament staende lange,
Tsal ons al bederven.
Sondich.
Neent, helssche slanghe,
Ghy wetet wel: wat stady ende snatert!
Ter Nyeuwervaert eest al verwatert,
925[regelnummer]
Daer en can nyemant te voet geraken:
Tes daer sorghelijck.
Belet.
Sondich.
Tesser soe nat,
Dat de kercke te sincken begint.
Belet.
930[regelnummer]
Nu gaen wy maken storm en wint,
Dat wy alle den brasGa naar voetnoot2) doen versincken.
Sondich.
Daer mochter noch wel verdrincken,
Laet op gaen den dach.
Belet.
Nu vliegen wiGa naar voetnoota) dure,
Wy sijn van quader valsscher natuere.
| |||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||
Heer Wouter.
935[regelnummer]
Uit der stat van Breda gescheeden
Heer Heinderic gedanckt hebbende zynder chieren,Ga naar voetnoot1)
Zijn wy met eender scuten, onder ons beeden,
Ter Nyeuwervaert comen met blijder manieren;
AlsGa naar voetnoot2) was den ijsghanc zeer putertiere,
940[regelnummer]
Heer SchoutetGa naar voetnoot3), hy en heeft ons niet mesdaen:
Des moet theilich sacrament goedertieren
Van allen monden loff ontfaen.
Schoutet.
Nu laedt ons bynnen der kercken gaen
Ende doen ons devocie sonder verdrach.
945[regelnummer]
Ons heeft vernomen de prochiaen,
Ende hy compt heerwert, al dat hi mach.
Dat ons Christus opten Witten Donderdach
Gelaten heeft ende bezedtGa naar voetnoot4) in testamente,
Dair ons alder salicheit aen lach,
950[regelnummer]
Loven wy datte als die obediente.
Heer Wouter.
Heer Prochiaen here, by uwen consente
Begheric te siene met minnen groot
De vorme van desen sacramente,
Dat mi verlost heeft van der doot.
955[regelnummer]
In heydenissen gevangen in grooter noot,
Dair mijn cnape ende al mijn volc es bleven,
Hevet aen my gedaen mirakel bloot,
Dwelc ic u sal te kinnen gheven.
Prochiaen.
Willecoom, mijn vrienden verheven,
960[regelnummer]
Hier in desen wilden woesten aert,Ga naar voetnoot5)
Dairt theilich sacrament es bleven,
| |||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||
Dwelc van mi mynlic es verwaert.Ga naar voetnoot1)
Ghy weet wel hoet quam te Nyeuwervaert,
Ende hoe dat in den moer was ghevonden,
965[regelnummer]
Ende wat miraculen dat heeft ghebaert
By Meester Macharis tanderen stonden.
Schout.
Ja wy; lof vloeye hem van allen monden,
Theeft soe menige menschen verloest;
WatGa naar voetnoota) wy, wormen vol stinckender sonden,
970[regelnummer]
Daer duer doen, es al behouden cost.
Prochiaen.
Sieten hier, die alle dinck eerst begost,
Die om ons allen de doot ontfinck;
Zieten hier, die met eenen vierigen lost
Om ons soe menigen voetstap ginck;
975[regelnummer]
Alsoe volmaect als hy aen tcruyse hinck,
Zoe es hy hier, ons mensschen onsienlijc,
Hier teghenwordich es dopperste coninc:
Eweghen lof sy hem geschienlijc!Ga naar voetnoot2)
Heer Wouter.
Loff, eere ende werdeGa naar voetnoot3) ben ic u bienlijc,
980[regelnummer]
Heilich sacrament, minsche ende God,
Wien themelsche heer es dienlijc,
En die over alle dinghen hebt gebodt.
Ghi hebt mi af ghedaen tstervens lod:
Des sal ic seggen tot inden endt,
985[regelnummer]
Hier sijnde als int hemelsche slodt:
Loff, zoet, werdich, heilich sacrament!
Prochiaen.
Loff, alder costelicxste ghifte,
Dat ons Christus heeft gelaten;
Dijn werde en vollooft gheen gescrifte,
| |||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||
990[regelnummer]
Tes oic onmoegelijc erm erden vaten;
Doch ons simpel loff, vol caritaten,
Neempt danckelijc, Heere excellent;
Ic roeupe uut mynnen boven maten:
Loff, zoet, werdich, heilich sacrament!
Schoutet.
995[regelnummer]
Loff, figure van Melchisedech,
Die Abraham scincte broot ende wijn,
Ende van dmanna, dat viel in den wech;
Lof vloeye u, Helyas coecxken fijn,
Aller miraculicxste spyse bekent:
1000[regelnummer]
Wy moeten wel seggen in elc termijnGa naar voetnoot1)
Loff, zoet, werdich, heilich sacrament.
Heer Wouter.
Loff, sacrament vol alder virtuten,
Die mi beschermt hebt van den brandt,
Van der doot verlost ende uut der mutenGa naar voetnoot2)
1005[regelnummer]
Ende de witte boone verkeerdet in de handt;
Loff, die mi dus brocht hebt in Brabant,
Ende vanden yseGa naar voetnoot3) ghehouden onghescent:
O prince, boven alle princen plisant!Ga naar voetnoot4)
Loff, zoet, werdich, heilich sacrament!
Prochiaen.
1010[regelnummer]
Ghy sult mi segghen al tregement,
Opdat ict mach in memorien houwen,
Dit schoon mirakel.
Heer Wouter.
Ja ic, in trouwen,
Waerachtichlijc alsoot ghesciet es.
Schoutet.
Nu, heer Wouter, die sonder verdriet es,
1015[regelnummer]
Dien ic hier bracht heb met mynnen,
Want ic alle dinghen ben te bynnen
| |||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||
Van der miracule, die ic heb gehoort,
Willic ten Nyeuwenbosch recht voert:
Neempt simpel jonst voer danck,
1020[regelnummer]
Ende daer met: adyeus!
Heer Wouter.
Ja ic, mijn leven lanck:
God moet u sparen in alle dueghden.
Prochiaen.
Nu coomt, seght mi al dijn reden met vruegden:
Ik saelt gaen scriven in den naem des heeren,
Den heiligen sacrament ter eeren,
1025[regelnummer]
Dwelc ons, als dalder leste spyse
Alle moetGa naar voetnoota) bringhen ten hooghen paradyse.
Sondich Becoren.
Du, ghy schuympepere!Ga naar voetnoot1)
Belet van Dueghden.
Du, noertsch drol!
Sondich.
Du, vuyl slepere!
Belet.
1030[regelnummer]
Du, leelic swert mol!
Sondich.
Ligdy noch in uwen sol?Ga naar voetnoot2)
Belet.
Neen ic, ravenGa naar voetnoot3) jonck.
| |||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
Ic crauwe mynen bol.
Belet.
Waer om, aventronck?Ga naar voetnoot1)
1035[regelnummer]
Esser wat nyeuws?
Sondich.
Jaet, noeyt gheen quadere,
By den maertillen.
Belet.
Hoe soe, verradere,
Eest van den sacrament?
Sondich.
Jaet, duvel van der hellen,
Ten es anders niet.
Belet.
Saelt ons euwelijc quellen?
Des moet wel de necker wouwen!
1040[regelnummer]
Seght op gheringhe.
Sondich.
Wel, en trouwen.
Heer Heinderick van der Lec es gestorven:
Nu hadde dlant van Breda verworven
Grave Engelbrecht van Nassauv, die doot es,
Maer hy heeft eenen soone, die groot, es,
1045[regelnummer]
Joncker Jan, Drossate van Brabant;
Ende dese here, ghy, helsche viant,
Die heeft van den sacrament vernomen,
Datter nyemant by en can gecomen
Duer dwater, dat dlandt al bederft,
1050[regelnummer]
Des hy den bysscop, in Luydicke geerft,Ga naar voetnoot2)
Eenen brief zeynt, by den rebben,Ga naar voetnoot3)
Omdat hyt bynnen Breda moch hebben,
OmtGa naar voetnoota) dair te eeren met veel jolijts:
Wat segdy hier aff?
| |||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Och, noeyt meer spijts:
1055[regelnummer]
Dit sal ons duvels bringen in grieve!
Sondich.
Ende die bode es wech met den brieve,
Hi en saels hem niet ontseggen vriGa naar voetnoot1).
Belet.
Hoe soe, duvel?
Sondich.
Daer es de redene by:
Hy heeft zijn zuster, vrouw Marie
1060[regelnummer]
Van Loon, te wive.
Belet.
Tvalt ons al contrarie!
Commet tot Breda, eylaes, ic duchte,
Tsal weder midts desen geruchte
Miraculen doen aen allen canten.
Sondich.
Waer blyven wy, arm olyphanten!
1065[regelnummer]
Wy en sulles niet konnen beletten
Te eeren.
Belet.
Wy moeten ons te vreden setten:
Belet van Dueghden en heeft hier geen macht.
Sondich.
Tsacrament heeft ons veel te groote cracht:
Tes de man met den cruce al zelve.
Belet.
1070[regelnummer]
Nu, vlieghen wy wech met desen gedelve.Ga naar voetnoot2)
De bysscop heeft den brief ontfangen:
Dat merckic wel.
| |||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
Nu, sonder verlanghenGa naar voetnoot1),
Belet van Dueghden, verbiedt den minssche
Caritate te doene.
Belet.
Dat makic te winssche.
1075[regelnummer]
Maer ghy, Sondich Becoren, tempteert
Iemant die vele de kercke hanteert,Ga naar voetnoot2)
Een nonne, een suster oft een baghynne
Met oncuysheden!
Sondich.
Dats mi cleen pyne.
Eest geestelic, werlijc, pape oft coster,
1080[regelnummer]
Ic doe hem wel horen paternoster
Averrecht lesen en bringen hem voren
Wille van sonden.
Belet.
En, Sondich Becoren,
Ghy weet wel aen de zielen te gerakene.
Sondich.
Belet ghi al om peys te makene,
1085[regelnummer]
Ghi en mueght Lucifer niet bet believen.
Belet.
Ic sal, duvel, maer ghi moet mi gerieven
Met uwen bystandt.
Sondich.
Jaic, getrouwelijck.
Belet.
Nu hebben wy ons dan bouwelijcGa naar voetnoot3)
Wy sijn doch die alder versmaedtste:
1090[regelnummer]
BorGa naar voetnoot4), hier omme elc doe sijn quaetste!
| |||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||
De bysscop van Luydick.
Mijn vrienden, mijn heeren ende officieren,
Een letter es mi comen, hort mi spreken,
Die ic vriendelijc sal hantierenGa naar voetnoot1),
Ende in presencien u allenGa naar voetnoot2) opbreken.
1095[regelnummer]
Aenden zegele eest wel gebleken,
Dat hy coompt van den grave van Nassauen:
Dus leest, ende wilten ontvouwen, den brief.
I. Heere.
Ic Joncker Jan Grave van Nassouwen,
Van Dietze, van Vianden der stede,
1100[regelnummer]
Ende Heere van Breda oyt gehouwen,
Drossaet slants van Brabant mede,
Scrive saluyt dijnre Weerdicheden,
Der heiligher kercken standaert drager,
Vader, vriendt ende lieve zwager.Ga naar voetnoot3)
1105[regelnummer]
Weet dat ter Nyeuwervaert in mijn landt
Rust een heilich sacrament,
Des in Vlaenderen ende in Brabant
Ende veel ander landen wel es bekent;
Tdoet veel miraculen daer ontrent,
1110[regelnummer]
Ende oyt gedaen heeft van beginne,
DesGa naar voetnoota) hem tvolc draeght groote mynne.
Maer dese plaetse, daert rust opter stadtGa naar voetnootb)
Es nu al vanden water verwonnen,
Des de kercke vuylic leyt ende nat,
1115[regelnummer]
Zoe datter niet veel lien gecomen en konnen;
U biddende, dat ghi mi de dueght wilt jonnen,
Dat ict mach doen halen in Breda,
Om meer eeren te bewijsene hier nae.
Men en derf dijnder Hoocheit niet veel seggen:
1120[regelnummer]
Ghy weedt wel, dat ghier an verdienen muegt;
En wilt mijn begeerte niet ontleggen
| |||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||
Ter eeren van God, diet al verhueght.
VrientGa naar voetnoot1) sal vrient vrienscap doen ende duecht,
Sal vrient vrients vrient altijt blyven,
1125[regelnummer]
Als vrient ontfanght vrients scryven.
In mijnder stadt van Breda gescreven,
Ghezeghelt van mynen eygen persoen,
Als al uwe, mijn vader verheven,
Zwagher, bysscop, heere van Loon,
1130[regelnummer]
Laedt in u ooren clincken mynen toon.
De bysscop.
Noyt brief en was so mynlic noch so scoon:
Hy gaet mi int herte duer dooren,
Alsoe bequame es hi mi om hooren,
Dat ic by geenderhande sprake
1135[regelnummer]
En sou konnen geweigeren de sake
AlsGa naar voetnoot2) waer zy noch meerder dan zy es.
Aldus, mynen raet, die bi mi es,
En willic niet consentaren vredelic
Zijn lieff begeerte?
II. Heere.
Ja ghi, tes wel redelijck,Ga naar voetnoota)
1140[regelnummer]
Want tes in eeren der heiliger kercken,
Die ghy altoes moet hulpen stercken;
Want als herdde zydiGa naar voetnootb) dair toe ghestelt,
Dat ghyse hooglijck repareren zelt,
Ende dat met heilichdommen van relyken
1145[regelnummer]
Dair miraculen ende teekenen duer blyken
Als dit, so ghi wel hebtGa naar voetnootc) hooren ghewagen,
Dwelc proefde in voirleden dagen
Een advocaet met vive der steken,
Dair men tbloet uut zach breken;
1150[regelnummer]
Ghy weet wel, hoe hy voir, Macharys,
Met der proeven.
| |||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||
Bysscop.
Ic kenne dat waer es,
Voer tijts heb icker of horen vermanen,
ZoeGa naar voetnoota) hy int sacrament meswanen,Ga naar voetnoot1)
- Tfy moet werden sijnder blyntheit! -
1155[regelnummer]
Hy dede een groote onbekentheit
Aen dit sacrament in Goids tempele:
Twas een quaet werck.
I. Heere.
Twas een quaet exempele
Den slechten gegeven om gelooven.
II. Heere.
Hy liedt hem vanden viant verdoven,
1160[regelnummer]
Dwelc hy jammerlic becocht heeft,
Zijn leven oick over gebrachtGa naar voetnoot2) heeft
Tot eenen quadenGa naar voetnootb) einde, dat duchtic.
Bysscop.
Duer sijn misdaet soe versuchtic:
Soude een gheestelijc man soe dolen!
I. Heere.
1165[regelnummer]
Heer Bysscop, sy gaen somtijds ter scolen
Dig het verstaan dan diese leeren.
II. Heere.
Dats ymmers waer.
Bysscop.
Nu dats daer, mijn heeren:
God vergheeft al dat sonde es.
Ter liefden mijnen zwagher, die goet van gronde es,
| |||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||
1170[regelnummer]
Ende teeren den sacramente boven al,
Dwelc men, als God ende mensche, loven sal
Inder ewicheit, sonder vergane,
Inder ghenoechelijcker inghelen sanc;
Duer de dueght, die icker aen bevoele,
1175[regelnummer]
Ghevic uut mynen bisscoplijcken stoele
Grave Jan van Nassouw volmaect consent,
Te doen halene dat heilich sacrament,
Daer toe ordinerende mans van bedie,
Van Breda DeekenGa naar voetnoota), heer Heinderic de Bie,
1180[regelnummer]
Ende heer Jan Boot: ic geve hem geheel
CommissieGa naar voetnoot1) des wercx.
II. Heere.
Nu God hebs deel,
In wiens eere dat begunnen es.
Ic wilt den boode, die hier bynnen es,
Gaen openbaren metterGa naar voetnootb) spoet,
1185[regelnummer]
Op dat hy vertrecke.
Bysscop.
Mijn heeren, soe doet.
Doet hem cort expedicie,Ga naar voetnoot2) onghespaert,
Op dateGa naar voetnootc) dit sacrament ter Nyewervaert
Gebracht mach worden bynnen Breda:
Twaer scade ende sonde, soe ic versta,
1190[regelnummer]
Lietment daer, ghy weet wel hoe.
Tvolc heeft er groote devocie toe,
Om te besoecken, maer sy en connen,
Want vanden water soe es verwonnen,
Datmer niet by en can gecommen,
1195[regelnummer]
Ten es in sorgenGa naar voetnoot3) van veel onvromme,
In vresen des lijfs vol periculen;
Ende by desen ende meer ander articulenGa naar voetnoot4)
| |||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||
De liefde smelten soude ende vergaen
Van den sacrament.
I. Heere.
Dats wel verstaen,
1200[regelnummer]
Gemynder Vader, zeer goedertierich!
Bysscop.
Opdat tvolc mach blyven even vierich,
Soe eest beter in Breda der stadt
Om te eerene.
II. Heere.
Redene bewijst dat:
1205[regelnummer]
Tvolc mach daer comen onghevreestGa naar voetnoot1)
Van haren live.
Bysscop.
Dats de reden meest,
DatGa naar voetnoot2) Grave Jan om begeert certeyn.
Aldus, mijn heeren, mijn prelaten gemeyn,
Gaen wy te mynen paleyse booven,
1210[regelnummer]
Ende Gode van als dancken ende loven!
Sondich.
Du, Belet van Dueghden.
Belet.
Ja, wat esser gaens?
Sondich.
Coomt hier binnen, sonder veel vermaens
Ghy sulter hebben groot misbaer aff,
1215[regelnummer]
Tes van den sacramente.
Belet.
Eest weder daer aff?
My dunckt, ghy en sult anders genen sangc singen!
| |||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
SoeGa naar voetnoota) wy ye des droeffheits ganc gingen,
Wy sullen nu al veel zwaerder gaen!
Belet.
Hoe, hevet dan miracule gedaen?
1220[regelnummer]
Soe sal mijn bolleken spelen int gramme!
Sondich.
Jaet, Neel Heinrics soen van Rotterdamme
Was twee jaer quellende grootlijc,
Des seide deen meesterGa naar voetnoot1) blootelijc:
Hy had sijn lever verteert, die kettijf;
1225[regelnummer]
Dander seide, hy had eenen boom int lijff;
De derde, hy had een apostome,Ga naar voetnoot2) besiet,
Des hy alle meesterien liet,
Waer by dat hijtGa naar voetnootb) al gaf verloren.Ga naar voetnoot3)
Ten lesten brach hem een vrouwe voren
1230[regelnummer]
Van den sacramente, ende, doen hyt aenbadt,
Wordt hy ghesond.
Belet.
Rampt heb haer tongblat,
Dat sy niet en connen ghehelen.
Sondich.
Neens, duvel, neens.
Belet.
Ic moet bequelen,Ga naar voetnoot4)
In mynen steert hebbicker ommeGa naar voetnootc) crevele.
| |||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
1235[regelnummer]
Ende noch een ander vrouwe had een evele,
Dat sy XVII weken op crucken ginck.
Belet.
Ja, wats daer af?
Sondich.
Al te wonderlijc!
Ten lesten heeft haer oic een vrouwe verclaert
1240[regelnummer]
Van den sacramente ter Nyeuwervaert,
Dat sijdt te soecken beloven soude,
Ende haer crucken offeren daer boven soude,
Ende eenen zelveren penninck daer mede
Zy soude ghenesen, alsoe sy dede.
1245[regelnummer]
Dit leedt dee ons dese vrouwe ghebruken,
Al sou sy verwoeden.
Belet.
Den hals moet sy verstuken!
Sondich.
Voeten ende handen!
Belet.
Armen ende beenen.
Sondich.
Ende al huer leeden groot met den cleenen.
Zullen ons dese wijfs altijt quellen?
Belet.
1250[regelnummer]
Kee, ja zy, duvel uut der hellen!
Waren zy niet oerspronck, by den zweeten,
Van den scip, gedreven van den Acht Keeten,Ga naar voetnoot1)
Dwelc by storm ende by winde
Hadde moeten verdrincken ten inde,
1255[regelnummer]
Want sy en sagen niet medallen.
Ten lesten zijn dese wijfs ghevallen
| |||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||
Op haer knien en aenbaden tsacrament:
Terstondt es groot onweeder geënt:
Ende nae claerheit verlangende
1260[regelnummer]
Toonde hem een lampe berrende hangende,
Behoudender reysen.Ga naar voetnoot1)
Sondich.
Mijn synnen beroerenGa naar voetnoot2)
Duer den grooten clap van den wyven.
Belet.
Oec hadde moeten verdruncken blyven
Cornelys Boudensoone op twater,
1265[regelnummer]
En had tsacrament gedaen, helsch catere,
Dwelc hem vertrooste, oo wach, oo wach!
Sondich.
Tdoet soe veel miraculen alden dach,
Wy wordden noch al ons lijf duersmeten!Ga naar voetnoot3)
Belet.
Lucifer sal ons scueren ende eeten.
Sondich.
1270[regelnummer]
Te muesenmele worden wy gemaelt.Ga naar voetnoot4)
Belet.
Maer, duvel, tsacrament es gehaelt
Van der Nyeuwervaert, ende gebracht
Bynnen Breda.
| |||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
Hulp modicacxGa naar voetnoot1) cracht!
Daer saelt miraculen doen van heren!
Belet.
1275[regelnummer]
Daer tegen en helpt gheen gheweren:Ga naar voetnoota)
Sout niet, duvel, twaer onmogelijk.
Tvolc hevet inne gehaelt soe huegelijc:
Heer Heinderic de Bie ende heer Jan Boot,
Borghermeesteren, scepenen, cleeyn ende groot,
1280[regelnummer]
SchuttenGa naar voetnoot2) ende ghemeynde ambachten,
Diet bynnen Breda eerlijck brachten
Met crucen, met vanen, met veel toertsen
Uut den scepe halende.
Sondich.
Och, noeyt meer foortsenGa naar voetnoot3)
Voer ons duvels teghenspoedelijc!
Belet.
1285[regelnummer]
Ja, Grave Jan, selve oetmoedelijc
Ende sijn vrouwe ende al de hare
Ghingen oic, met blyden gebare,
Metten sacramente, by den lancken.Ga naar voetnoot4)
Sondich.
Laedt ons nu vlien!
Belet.
Laedt ons nu jancken!
| |||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
1290[regelnummer]
Laedt ons nu burrelen!Ga naar voetnoot1)
Belet.
Laedt ons nu crijsschen
Sondich.
Laedt ons nu als serpenten brijsschen!
Tes, daert blyven sal voertaen.
Belet.
Dats u scult, duvel!
Sondich.
Ten es nochtan,
Ghy, Belet van Dueghden, haddet belet:
1295[regelnummer]
Tes u werck.
Belet.
Hadse ghy aff ghesedt,Ga naar voetnoot2)
Sondich Becoren, stunckende claddaert!Ga naar voetnoot3)
Tes u scult.
Sondich.
Y, lui vaddaert,
Dair liegdy an, by den bloede!
Belet.
Houdt daer, dats uwe.Ga naar voetnoot4)
Sondich.
Och, ick verwoede:
1300[regelnummer]
Duvel jonck, dat suldy betalen!
Belet.
Ic sal u tlicht uuten oogen halen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||
Sondich.
Soe sal ic u de oren aff trecken.
Belet.
Hoe cryseltandic!
Sondich.
Soe moetic scuymbecken
Van quaetheden, om dat dit sacrament
1305[regelnummer]
Dus verheven es.
Belet.
Och, helsch serpent,
Al mogen wy deen op dander vertoornen,
Ten es ons scult niet.
Sondich.
Laet dalen u hoornen:
Wat willen wy deen den ander smiten?
Belet.
Men en can ons niet meer ghewyten:
1310[regelnummer]
Wy hebben ons best ghedaen alle bee.
Sondich.
Ghy hebt mijn ribben gesmeten ontwee.
Belet.
Soe doen de mijn oic, des moet ic hulen.Ga naar voetnoota)
Sondich.
Laedt ons deen dander labbermulen,Ga naar voetnoot1)
Ende daer met vergevenGa naar voetnootb) alle ons slagen:
1315[regelnummer]
Wy moetender meer verdragen
Van Lucifer in den helsschen roock.
| |||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||
Belet.
Ic bid u verghyffenisse.
Sondich.
Ende ic u oick.
Belet.
Tfy, ghy riect na dlook, vuyl duvele.
Sondich.
Ghy hebt oec gescoct stunckende zuvele:
1320[regelnummer]
Vuyl cock, vuyl spyse.
Belet.
Vuyl sop, vuyl moes.
Sondich.
Nu vervliegen wy, ghy bottecroes.
Laedt ons tvolc tempteren met senden.
Belet.
Wy hebben hier gedaen, by den wonden,
Borre, laedt ons van hier vervliegen,
1325[regelnummer]
Wy sullen noch menigen mensch bedriegen.
Amen. Explicit.
smeken fecit.
| |||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||
De naprologheNotabile, vercorene, eerwerdighe,
Goetgrondige, hooge vermaert,
Wyse, voiersienige, rechtverdige,
Die hem hier uut mynnen openbaert,
5[regelnummer]
Tuwer alder liefden eest verclaert,
Hoe thelich sacrament van der Nyeuwervaert
Hier te Breda is ghebrocht int stede:
Wy bevelent dijnder wetentheden.
Grave Jan van Nassouw zaliger gedachten,
10[regelnummer]
Ende joncfrouwe Marie lofsam,
Met sulcker jonst hier inne wrachten,
Dat hier bynnen Breda quam.
Wyen dit oyt in zijnder herten nam,
Doof, blynt, stom, croepel ende lam,
15[regelnummer]
Hevet mydts zijnder gracien genesen,
Des moet euwich ghebenedijt wesen.
Ten dede noyt soe veel miraculen
Ter Nyeuwervaert, nu al vergaen,
Ten heefter in deser tabernaculen,
20[regelnummer]
In onser stadt van Breda meer gedaen.
Hier om ghy, die hier sitten oft staen,
Op dat ghy salicheit mueght ontfaen,
Tsacrament tuwer zielen bate,
Doet desen sacramente dijn caritate.
25[regelnummer]
Loovet ende eert als God ende mensche,
Aenroepet devotelijc, alst u noot es:
Het vertroost den bedructen te wenssche,
By sijnder hooger cracht, die groot es.
Ghy weet wel, wat dat dyt broot es:
30[regelnummer]
Gods lichaem, vleesch ende bloet root es,
Daer om wat ghyer om doet warachtich,
Dat doedy selve Christum almachtich.
| |||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||
Doet uwe devocie den sacramente,
Ghy, guldebruers, oft wie ghy sijt,
35[regelnummer]
Compt in dese gulden als obedienten,
Ter eeren den sacrament gebenedijt,
Soe wordy deelachtich talder tijt
Den scoonen dienst, tuwer zielen proffijt,
Dat men tgeheel jaer duer doet,
40[regelnummer]
Om de brueders ende de zusters goet.
Ghy merct, hoe ment besteedt in der kercken,
Dat men den sacramente gheeft ter eeren,
In de capelle tot veel werken,
U allen ter liefden, vrouwen ende heren;
45[regelnummer]
Ons bewijs wilt in dancken bekeren.
Op dat des salichheit sou vermeeren,
Hebben wy van den sacrament gespeelt,
Daer met dat men u Gode beveelt.
amen.
|
|