Levens en legenden van heiligen. Deel I. Brandaen en Panthalioen
(1891)–Henri Ernest Moltzer– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
I.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding.De hier volgende stukken: Leven ende pelgrimadse des heiligen abts Brandanus en Legende van Sante Panthalioen, des heiligen mertelars, uuten latijn gescreven alsmen se te Coelen hevet, beslaan p. 1 r. tot p. 67 v. van een tothiertoe onuitgegeven handschrift, verder inhoudende:
Thans een enkel woord over het handschrift zelf, en den Brandanus en den Panthalioen. Het handschrift, naar alle waarschijnlijkheid geen afschrift maar een autograaf, is van papier, kwarto, groot 226 bladen, alzoo 452 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bladzijden, elk van 2 kolommen, en over het algemeen zeer duidelijk geschreven; verder goed bewaard, de weinige sporen van vocht schaden den tekst niet. De opschriften der verschillende stukken zijn met rooden inkt geschreven, evenals de eerste letter van elken volzin en van de namen der heiligen. Het schrift evenals de taal wijzen naar de tweede helft der vijftiende eeuw, naar den tijd, waarin de Enighe sprake ende vereneghinge, die Sunte Augustinus hadde mit God, Mnl. Bibl., Afl. 44, bl. 37 en vlgg., zal zijn vertaald, en naar dezelfde plaats van herkomst, het oostelijk gedeelte van ons land. Door mij aangekocht van den Hr. J.D. Pasteur, Notaris te Doetinchem, voor de boekerij der Rijks-universiteit te Utrecht, zal het weldra van mijne studeerkamer daarheen worden overgebracht. Den Hr. Pasteur en den Hr. Mr. J.D. Pasteur Jr. breng ik mijn hartelijken dank voor het langdurig gebruik van den kostbaren schat en voor het verlof van copie en uitgaaf, mij reeds vóór den aankoop verleend. | |||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aangemerkt, zou alleen de vergelijking van alle bestaande latijnsche codices kunnen uitmaken. Zooveel kan ik alleen met beslistheid verzekeren, dat de overzetter geen der vijf bovengenoemde redacties voor zich heeft gehad: eene vergelijking van deze met den mnl. tekst, schier woord over woord, laat dienaangaande geen twijfel over. Bij groote overeenkomst toch met het handschrift A in tegenstelling van B en de teksten van Jubinal (J.), verschilt wederom het Mnl. te veel van A dan dat dit het origineel zou mogen heeten. Immers, al heeft 't Mnl. bl. 3 (p. 33 r.): ‘O, vader, waerom hebdi gelaten u scape sonder herde dwalende in desen eylande?’ evenals A (bl. 4, r. 37): in hac insula, in tegenstelling van B en J (bl. 4): silva; - en bl. 12 (p. 40 v.): ‘want wi sien hier die tegenwoerdicheit Gods,’ evenals A (bl. 12, r. 17): ‘hic presentiam dei possumus videre,’ tegenover B: non p. en J (bl. 16): ex parte non p.; - en bl. 14 (p. 42 r.), r. 5 v.b.: ‘want tot nu toe en hevet ons geens waters noet geweest’ enz., evenals A (bl. 13, r. 20) quia, waarvan in B. en J (bl. 18) geen spoor; - en bl. 17 (p. 44 v.): ‘ende soe hevet ons Christus gevoedet’ evenals A (bl. 16, r. 7): nutrivit, contra B, alwaar nutrit en J (bl. 22), alwaar semper nutrit; - en bl. 21 (p. 49 r): ‘ende die brueders vierden die passie ons Heren mit groter oetmoedicheit,’ evenals A (bl. 19, r. 35): ‘cum magna reverentia,’ contra B en J (bl. 21), alwaar diligentia; - en bl. 25 (p. 52 v.): ‘want die voergenoemde vader Brandanus daer na dat hi priester worden was, en had hi niet geten van enigen dingen, daer in was die geest des levens van vleysche,’ evenals A (bl. 23, r. 9): de carne, contra B en J (bl. 32), waar geen woord van ‘de carne’; - en bl. 33 (p. 60 r.): ‘ende dat laken, dat voer hem hinck, dat sloeg hem ducwil in de ogen ende dat voerhoeft’ evenals A (bl. 30, r. 7), contra B en J (bl. 43), alwaar: ‘pannum vero qui pendebat ante illum aliquando ventus movebat, percutiebatque illum per oculos et frontem’; - en al is eindelijk van bl. 39 (p. 66 r.): ende si vueren tegen dat oesten XI dage lanck’ (verg. A, bl. 35, r. 9: ‘erat autem navigium eorum contra orientalem plagam XI dierun’) geen spoor te vinden in B en J (bl. 51): tegenover die punten van overeenkomst tusschen den mnl. tekst en Hs. A staan punten van verschil tusschen beide, terwijl daarentegen evenals in het eerste geval het Mnl. afweek van B en J, in het tweede het Mnl. juist overeenkomt met B en J. Ook daarvan een paar voorbeelden: zoo is - daargelaten de overeenkomst van het Mnl. bl. 13 (p. 41 v.) ‘singet onsen God, synget onsen coninck, synget wijslick’ met B en J (bl. 17) tegenover A (bl. 13, r. 13) - het Mnl. bl. 14 (p. 42 r.): ‘Ende als hi dit had geseit, siet, die | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina X]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voorgenoemde man, daer hi te voeren bi was drie dage voer paeschen, die hem vore paeschen voedinge gaf’ gewis meer gelijk aan de redacties B en J (bl. 18): ‘his dictis ecce predictus vir cum quo fuerunt triduum ante pascha, qui tribuit illis alimenta pascalia, venit ad illos’ dan aan A, waarin de cursieve woorden ontbreken (bl. 13, r. 22); en bl. 14 (p. 42 r.): ‘soe wie daer van (van zekere “fonteyne”) drinket, te hant comt in hem enen vake’ met zijn tehant meer naar B en J (bl. 18) met hun statim dan naar A (bl. 13, r. 27), waar statim ontbreekt. Hetzelfde geldt van Mnl. bl. 14 (p. 42 r.) vierentwintich uren, gelijk ook B en J (bl. 18) hebben in tegenstelling van A (bl. 13, r. 28), alwaar: XIV hore; van Mnl. bl. 12 (p. 40 r.): ‘God, een bekenre onbekender dingen ende een apenbare aller verhoelenre dingen’: het ‘et absconditorum revelator’ van B en J (bl. 16) mist A (bl. 12, r. 1); en van Mnl. bl. 18 (p. 45 v.): ‘Ende nyement van beyden siden en dorste hem vermeten een veers te beginnen dan die abt,’ waar A (bl. 16, r. 35) heeft verbum, B en J (bl. 23) daarentegen lezen versum. Desgelijks beantwoordt Mnl., bl. 20 (p. 48 r.): ‘in welken viel enen slape’ gewis eerder aan het sopor van B en J (bl. 26) dan aan het terror van A (bl. 18, r. 36), tenzij hier voor ‘terror’ te lezen is ‘torpor’; en heeft Mnl., bl. 21 (p. 48 v): ‘Is die almechtige God niet een regiere ons scheps?’ evenals B en J (bl. 27): ‘Deus omni potens’ welk adjectief A (bl. 19, r. 24) mist evenals den geheelen volzin: ‘Nolite, pueri (J. stulti), fatigare membra vestra,’ die in B en J (bl. 27) wel degelijk voorkomt. Ik wijs verder op Mnl. bl. 32 (p. 59 v.): ‘Daer nae een geluckich wynt greepse te suden waert’, alwaar in A (bl. 29, r. 26) apparuit, in B en J (bl. 42) daarentegen arripuit; op bloet (Mnl., bl. 33, p. 60 r.): ‘so verscheen die steen bloet’, welk bloet wel hebben B en J. (bl. 43), doch A (bl. 30, r. 26) niet heeft; en, ten slotte, op Mnl., bl. 38 (p. 65 r.): ‘genomen die benedixcie uwes procuratoers’, waarvan in A (bl. 34, r. 14), in tegenstelling van B en J (bl. 50), geen spoor te vinden is. Hetzelfde geldt van redactie B tegenover A en J: ook daarvan een enkel voorbeeld. Mnl. bl. 3 (p. 33 r.) komt gewis meer overeen met B (bl. 5, r. 1): - ‘maer wi hebben bekent, dat onse abt duck van ons plech te gaen in een eylant, mer wi en weten niet in wat lande’, en ‘novimus abbatem nostrum frequenter a nobis discedere in aliquam set nescimus in quam partem’ -: dan met A en J (Hs. 2333 A, bl. 4); evenzoo Mnl., bl. 4 (p. 33 v.): ‘die sinen knecht(en) hevet geapenbaert’, waar A (bl. 5, r. 20) alleen heeft: ‘qui revelavit’, B en J (bl. 5) servis suis, of suis alleen, er bij; verder verschilt Mnl. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bl. 11 (p. 39 v.): ‘ende si lieten al, dat si daer op gedragen hadden, daer liggen ende begonden te varen’ niet van B (bl. 11, regel 5): ‘relictis omnibus que portabant in illa insula ceperunt navigare’, wel van A en van J (bl. 14); en Mnl. bl. 12 (p. 40 r.): ‘ende viel op sijn knyen ende bad God’ wederom niet van B (bl. 11, r. 35), waar atque, wel van A, waar itaque, en van J (bl. 15), waar eene geheel andere lezing; en Mnl., bl. 12 (p. 41 r.): ‘ende wonen hier ende laven’ wederom niet van B (bl. 12, r. 21), alwaar: ‘et commoramur laudamusque’, wel van A, alwaar ‘ut commoremur hic laudemusque’ en van J (bl. 16), alwaar eene eenigszins gewijzigde redactie. Eindelijk wijs ik nog op Mnl. bl. 17/8 (p. 45 v.): ‘Ende die altaren waren gemaect van viercanten crystallen, ende die vate der altaren oec van cristallen, als die patenen, kellicken ende pullen’ en B (bl. 16, r. 30, var.): ‘erant autem altaria de cristallo quadrato facta et eorum vascula similiter ex cristallo id est patene, calices’, etc., tegenover A en J (bl. 23) waar id est ontbreekt; op Mnl., bl. 22 (p. 49 v.) voeget en B (bl. 20, r. 18) subjunget, tegenover het subjugat van A, en het subegit van J (bl. 28); en op Mnl., bl. 27 (p. 54 v.) u (‘Nemet dat eten, dat u God gesant hevet’) en B (bl. 25, r. 9) vobis, tegenover A en J (bl. 36), die beide lezen nobis, enz. enz. enz. Van den anderen kant is er tusschen het Mnl., in overeenstemming met A en J, en tusschen B wederom groot verschil: zoo is b.v. van Mnl., bl. 7/8 (p. 36 v.): ‘ende gelickerwijs vonden si van dranck alsoe voel als si wolden’, in B (bl. 8, r. 11) geen spoor te vinden, terwijl A en J (bl. 10) hebben: ‘similiter inveniebant de potu quantum volebant’. Men vergelijke verder Mnl., bl. 8 (p. 37 r.): ‘Siet, dine brueder, die mit di hier quam, hevet die stede sijnre begravinge in die helle’ en A (bl. 9, r. 2) - hierin eensluidend met J (bl. 11) -: ‘En frater tuus qui venit tecum a monasterio nostro in inferno habet locum sepulture’, waarvan wederom B geen woord heeft; Mnl. bl. I4 (p. 42 r.): ‘soe hevet si natuer ende smake des waters’ met B (bl. 13, r. 28): ‘saporem ad naturem aque’, terwijl A en J (bl. 18) met het Mnl. hebben: ‘saporem aque et naturam’; Mnl., bl. 19 (p. 47 r.): ‘bat si Brandanus oerlof te wanderen sinen wech’, waar B (bl. 18, r. 13) heeft locum, A en J (bl. 25) iter; Mnl., bl. 23 (p. 50 r.): ‘in den dage der toecomst des heiligen geestes in den apostelen’ - evenals A (bl. 21, r. 14): ‘in die adventus sancti spiritus super apostolos’ en evenals J (bl. 29) - en B, waar adventus ontbreekt; Mnl., bl. 24 (p. 51 r.) verskens, waar B (bl. 21, r. 36) verbis, A en J (bl. 31) versibus en precibus hebben; Mnl., bl. 24 (p. 51 r.) en bl. 28 (p. 55 v.): ‘desen strijt en sal ons geen quaet in brengen’ en ‘dat ons God | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
getoent hevet’, waar B vobis, A (bl. 22, r. 4 en bl. 25, r. 26) en J (bl. 31 en 36) hebben nobis; eindelijk Mnl. bl. 30 (p. 57 r.): ‘ende dat scepe mochte gaen doer een gat’ en B (bl. 27, r. 8): ‘ut avis (A: navis, evenals J (bl. 39)) possit transire per foramina illius’. Eene dergelijke uitkomst geeft de vergelijking van de mnl. vertaling en de redactie J (de Hss. bovengenoemd) en A en B: bij veel overeenkomst met J ook veel verschil bij overeenkomst met A en B, en omgekeerd. Zoo heeft Mnl., bl. 2 (p. 31 v.): kerke, en J (bl. 2): ecclesia, waarvan in A en B (bl. 3, r. 26) geen spoor; Mnl., bl. 3 (p. 32 v.): ‘maer wi verbeyden den raet Gods’, en J (bl. 3) consilium, A en B daarentegen auxilium (bl. 4, r. 19); Mnl., bl. 12 (p. 40 v.): ‘Wi dwalen’, evenals J (bl. 16): ‘Vagamur’, A en B (bl. 12, r. 18) daarentegen ‘quia, quod vagamur’; Mnl., bl. 29 (p. 57 r.) knechten evenals J (bl. 38) servorum, in tegenstelling van A en B (bl. 26, r. 36) seniorum; Mnl., bl. 32 (p. 59 v.): ‘enen berch spuwende tot die lucht vlammen ende die weder nae hem treckende’, evenals J (bl. 42): ‘flammamque spumanten ad ethera, et iterum ad se easdem flammas recipi’, in afwijking van A en B (bl. 29, r. 28), eindelijk Mnl., bl. 34 (p. 61 r.) hape, waar A en B cursum (bl. 31, r. 8), J daarentegen (bl. 45) morsum heeft. Daarentegen heeft het Mnl., in afwijking van J, in overeenstemming daarentegen met A en B (bl. 4, r. 17): ‘mer opten vijftienden dach vonden wi een vloet gaende vanden oesten totten westen’ (bl. 2, p. 32 r.), waar Hs. 2333 van J (bl. 3, verg. noot 2) heeft: ‘ad orientalem plagam ab occasu’; en heeft insgelijks blijkens de woorden bl. 8 (p. 36 v.) ‘ende spoelden daer mede voer een van dien drien bruederen’ meer overeenkomst met A en B (bl. 8, r. 16), alwaar ‘et jocantem ante fratrem predictum’ dan met J (bl. 10): ‘et vocantem fratrem predictum’; zoo zijn verder de woorden van den mnl. tekst, bl. 13 (p. 41 r.) ‘een beschreyelick sanck’ gewis eerder de vertolking van ‘carmen planctus’ van A en B (bl. 12, r. 32) dan van J. (bl. 17, waar tevens in de noot de lezing der handschriften 5572 en 3784 wordt vermeld: ‘planctus’), waar de lezing ‘carmen cantus’ voorkomt; en de woorden van den mnl. tekst, bl. 16 (p. 43 v): ‘als Brandanus den bruederen dit had bevalen’ meer overeenkomstig den tekst van A en B (bl. 15, r. 14): ‘his interdictis verbis’ dan dien van J (bl. 20) ‘hiis auditis’. Eindelijk wijs ik nog op het ‘qui noluit indicare eis’ van J (bl. 33), waarvan de vertaling in het Mnl., bl. 25 (p. 52 v., noot 4) wordt gemist, terwijl die volzin evenzeer ontbreekt in A en B (bl. 23, r. 15); en op het woordje ‘interim’ van A en B (bl. 28, r. 21) en ‘hier en binnen’ van Mnl., bl. 31 (p. 58 v.) tegenover het ‘iterum’ van J. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
(bl. 41); en op het ontbreken der vertaling van ‘fit’ (J bl. 45/6: ‘Servus sum, inquit, Domini omnium et quicquid in nomine ipsius precipio, fit’), waarvan evenmin als het Mnl., bl. 35 (p. 62 r.) de codices A en B (bl. 31, r. 30) iets hebben; en, ten slotte, op Mnl., bl. 37 (p. 64 v., noot 1), alwaar in het Hs. XXX evenals A en B (bl. 34, r. 5), terwijl J heeft LX (bl. 49: ‘per sexaginta annos’). Doch genoeg, en meer dan genoeg: de omstandigheid, dat de mnl. vertaling nu eens meer op A dan op B en J, dan weder meer op B en J dan op A; hier meer op B dan op A en J, daar weder meer op A en J dan op B; soms meer op J dan op A en B, elders weder meer op A en B dan op J gelijkt - eene uitkomst, na zeer nauwgezette vergelijking verkregen -, die omstandigheid wettigt gewis de gevolgtrekking, dat de vertaler eene andere redactie voor zich heeft gehad, eene redactie zooals wellicht een der andere bovengenoemde codices biedt. Deden zich in het Leven van S. Brandanus moeilijke plaatsen voor, die een verder onderzoek wenschelijk maakten, ik zou niet hebben geaarzeld de andere latijnsche redacties van het Vita te raadplegen; nu evenwel de verschilpunten van het Mnl. en de latijnsche teksten, die ik kon vergelijken, zich beperken tot enkele kleinigheden van weinig of geen belang, meende ik de uitgave van het Leven niet langer te moeten vertragen. Dat b.v. ‘ende dranck’, (‘geestelicken smaeck e.d.’) bl. 4 (p. 33 v.) in de bedoelde latijnsche teksten niet voorkomt, en daarentegen in het Mnl. wordt gemist: ‘et sonabant ale ejus sicut tintinnabula’ (bl. 12, noot 2); en: ‘Igitur descendentibus illis de navi et considerantibus, qua parte ituri essent’ (verg. bl. 15, p. 43 v., en Schröder, bl. 14, r. 36); en het duodecim van 't latijn, t.a. pl., bl. 16, r. 19 ('t Mnl. heeft bl. 17, p. 45 r.: die ander brueders); en na de woorden bl. 19 (p. 46 v.): ‘of der ogen’ de vertaling van ‘et hoc tantum a majoribus natu’ der latijnsche teksten; en bl. 25 (p. 52 r.) portio in de woorden: ‘hier sal in deser nacht een vissche (portio cuiusdam piscis) comen’; en bl. 30 (p. 57 r.) en bl. 31 (p. 58 r.) de vertaling van: ‘et alii ex vobis teneant fibulas conopei’ (bl. 27, r. 13, verg. bl. 28, r. 3); en bl. 31, bovenaan na de woorden: ‘dat si solden doen dat werck of ambocht Gods ende daerna hoer licham vueden’: de bijvoeging: ‘quia nullum tedium de cibo et potu habebant postquam illam columpnam viderant’ (Schröder, bl. 27, r. 34, Jubinal, bl. 40 bovenaan); en bl. 31 het in de latijnsche teksten voorkomende ‘et ascendebat fumus de mari sicut de clibano ignis’ (t.a. pl. bl. 28, r. 29, en bl. 41 bij J.), en, ten laatste, de overzetting van: ‘At ubi surgebat predictus fons, statim petra sorbebat illum’ (t.a. pl., bl. 32, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
r. 21, en J., bl. 47): dat alles is voor de verklaring van den mnl. tekst vrij onverschillig. En datzelfde geldt van lezingen als haestelick (bl. 9, p. 38 r.), waar de latijnsche teksten of pronus of primus hebben, en het origineel van de mnl. vertaling waarschijnlijk heeft voor zich gehad een handschrift met ‘protinus’; en ‘noch siecheit noch quellinge’ (bl. 17, p. 44 v.), terwijl alle latijnsche redacties lezen: senectus; en sach voor ‘seinde’, bl. 20 (p. 47 v.): ende doe Brandanus die haven sach, waar het latijn heeft benedixisset; en bussche bl. 22 (p. 49 v.), waar de mij bekende Vitae lezen: insula: welk een en ander de boven gemaakte gevolgtrekking staaft. Wat de vertaling als zoodanig betreft, daarop valt niet te roemen; het tegendeel is waar. Enkele slordigheden daargelaten, wijs ik alleen op naïeveteiten als ‘sanguilen’ (p. 31 r.); ‘spacium des meers’ (p. 33 v.); ‘ende te eten nye spise’ (vertaling van ‘ad mandatum novum’, p. 33 v.); ‘in oppedum’ (p. 36 r.); ‘swaerheit’ (‘gravitatis’, p. 43 v.); ‘conversatie’ (p. 46 r.); ‘belua’ (p. 51 r.), en ‘unden’ (p. 60 r.); - op oolijkheden als de verklaring van ‘in sinen stride’: ‘dat mach men verstaen in sinen heyligen leven, dat een strijt is tegen den viant’ (p. 31 r.); van ‘saltus’: ‘of saltus mach men heiten een afgaende klef van enen berch’ (p. 31 r.); van ‘Deliciosa’: ‘dat beduyt vol waelusten’ (p. 31 v., p. 33 r.); van ‘benedicxie’: ‘d.i. die spise, die hi hem bracht’ (p. 37 v.); van ‘stadie’: dat is enen wech van hondert ende vijfentwyntich passen of screden’ (p. 43 v., p. 58 v., p. 62 v.); van ‘anachoritarum’: ‘d.i. der heremiten’ (p. 46 v.), en van ‘communiciringe’: d.i. ‘dat heilige sacrament’; - op latinismen als p. 34 v. (verg. p. 65 r.): ‘genomen die benedixcie des heiligen vaders ende al der monicken’, verg. ‘accepta benedictione’; p. 35 r. ‘die seylen opgetrect’, verg. ‘extensis velis’; p. 41 v.: ‘ende doe dese alle geeyndet waren’, verg. ‘his’ omnibus finitis’; p. 41 v.: ‘siet, hoe guet ende hoe vroelick is te wonen brueders in een’, verg.: ‘ecce quam bonum et quam jucundum habitare fratres in unum’ (zie ook p. 63 r.); eindelijk p. 50 r.: ‘voergaende grote ende menigerhande anxsten’, verg. ‘antecedentibus magnis ac diversis periclitacionibus’: een en ander is niet geschikt om de vertaling den naam van model te bezorgen. De orthographie is bovendien vaak even inconsequent als zonderling. Voor de realia verwijs ik naar Francisque-Michel, Les voyages merveilleux de Saint-Brandan à la recherche du Paradis terrestre, légende en vers, publiée d'après le manuscrit du Musée Britannique (Paris, 1878); inzonderheid de Introduction; naar de aanteekeningen van Schröder, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in zijne uitgave Sanct Brandan, ein lateinischer und drei deutsche Texte (Erlangen, 1871); en naar de opstellen van Prof. Dr. M.J. de Goeje, De Reizen van Sindebaad (De Gids, Aug. 1889), en La légende de Saint-Brandan (Actes du 8e Congrès International des Orientalistes, tenu en 1889 à Stockholm et à Christiania). | |||||||||||||||||||||||||||||||
§ 2.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
III, no. 24, sub c, verg. bl. 420); noch van eenig bepaald getal van door het rad gedooden (’rota antem nom tam contra illum quam pro illo acta, occidit multos infideles’; t.a. pl., sub d, verg. bl. 420: ‘sic enim habent acta antiquissima: et rota recurrens occidit de gentilibus animos quingentas’), verg. den Mnl. tekst, p. 13 r., bl. 55, alwaar: ‘mer dat rat liep om ende om ende doden XC menschen’, waar XC wellicht foutief voor Vc: door welk een en ander gemakkelijk is op te maken, uit welke grieksche bron eenige latijnsche of andere redactie is voortgevloeid. Zoo behoort de mnl. vertaling, ‘uuten latijn gescreven als mense te Coelen hevet’, ongetwijfeld tot de oudste redactie blijkens de boven aangehaalde plaatsen. Waar echter dat latijnsche origineel, dat in de vijftiende eeuw alzoo nog te Keulen was, zich thans bevindt, is mij niet mogen gelukken op te sporen: zooveel is zeker, naar mij Dr. Hansen, Archivaris van Keulen bericht, dat het in het stedelijk archief niet aanwezig is evenmin als op de Kon. Bibliotheek te Berlijn, werwaarts ‘einzelne Theile des Archivs der Pantaleonskirche oder Abtei’, naar Prof. Dr. Höhlbaum, te voren Archivaris van Keulen, thans Hoogleeraar te Giessen, mij schrijft, zijn overgebracht. Gelukkig geven de Acta van 27 Juli, bl. 412 en vlgg., nagenoeg alles, dat benevens in de redactie van Metaphrastes Symeon staat opgeteekend in de oudere redactie: ‘ceterum operae pretium fore non duximus, si interpretationi Lipomanianae (§ II, no. 18, bl. 400, verg. bl. 412 het begin van Vita et martyrium) textus Metaphrastae graecus adjungeretur; cum hoc tamen illam, ne quis de ejus fidelitate ambigat, denuo contulimus; uti et cum Actis antiquioribus: tum si quid animadversione dignum fuit, observavimus in annotatis’ (§ II, no. 22, bl. 401). Wat meer bijzonder de Myrakelen van S. Panthalioen betreft (bl. 58 en vlgg.), die bl. 421 en vlgg. worden verhaald, daarvan getuigen de Bollandisten (bl. 401, no. 24): ‘demum Actis miracula quaedam subjicimus Sancti hujus patrocinio facta, et a monacho quodam coenobii S. Pantaleonis Coloniae Agrippinae collecta et nobis a Gamansio nostro submissa ex insigni et perantiquo Ms. Pantaleonis Coloniae, ut in fronte annotatum erat’, een codex, gewis jonger dan de elfde eeuw (t.a. pl.), zoodat wij het latijn, waaruit deze zijn vertaald, gemakkelijk kunnen vergelijken en partij trekken van de Annotata (bl. 423, 425). Ten slotte voeg ik hierbij, dat uit het oogpunt van vorm, taal en stijl en trant, de Legende van S. Panthalioen beter geslaagd mag heeten dan het Leven van S. Brandaen.
Utrecht, 1891, VIII, 25. M. |
|