Terzijde van de vulkaan
(2012)–Rob Molin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Kleine preludeAls er in Nederland en Vlaanderen ooit een werkende vulkaan zou zijn geweest, dan kan men zich daar moeilijk een eclatante eruptie bij voorstellen. Misschien ook niet in overdrachtelijke zin, want de Nederlandstalige literatuur komt er toch wel bekaaid af wanneer we haar met een vulkaanlandschap vergelijken. Kleine plofjes en een mager rookpluimpje stijgen er op wanneer ik mij vluchtig die exotische aanblik bij onze letteren probeer voor te stellen. Ik moet dan denken aan de vaak geciteerde uitspraak van Heinrich Heine, een cliché en daarom een waarheid als een koe. In Nederland, zei hij, gebeurt alles vijftig jaar later, ook dus in de literatuur. Stromingen zijn in de regel voorgekookt en zodra ze ten onzent beklijven worden ze voor origineel aangezien. Lang niet altijd vind ik de voortrekkende ‘vernieuwers’ bovenop de krater de interessantste Nederlandse dichters en schrijvers. En natuurlijk evenmin hun honderden eromheen zwermende collega's. | |
[pagina 8]
| |
Maar in die grote massa zie ik een handjevol ver verwijderd van de uithoeken in het literaire landschap en in de luwte van literaire omwentelingen. Daar hebben die enkelen soms méér aan bijgedragen dan in literatuurgeschiedenissen is geboekstaafd. Of zij hebben zich gedistantieerd van het natuurverschijnsel van de omwenteling en zonder de krater eigenlijk de rug toe te keren een innemende persoonlijke historie geschapen. De essays en kritieken in Terzijde van de vulkaan zijn gewijd aan mij vaak al vele jaren intrigerende Nederlandse schrijvers, dichters en ook essayisten. Literatoren met al of niet een uitdrukkelijke cultivering van het ik. Hun werk herlees ik geregeld en nog steeds doe ik nieuwe ontdekkingen, vooral in de vers verschenen publicaties van de levenden onder mijn favorieten. Ook blijf ik mij uiteraard openstellen voor nieuwe namen. Omdat mijn lievelingen door een klein maar intens lezend publiek worden gevolgd, beschouw ik hen niet als veronachtzaamden. Ook wanneer ze in ons letterenlandje hun ‘beroemdheid’ allang verloren hebben, zijn ze dankzij de hartstochtelijke lectuur van enkelen nog springlevend. Evengoed als tekstanalyses meet ik hun petite histoire in mijn leesberichten graag breed uit, haar beschouwend als een verhaal dat kan wedijveren met de wereldgeschiedenis. In dit verband citeer ik de egotist Adriaan Morriën: ‘Er is niet minder verwoesting in een keurige stille kamer met de wieg bij het raam en een boom voor het huis dan in het moordende lawaai van een slagveld’.Ga naar eind1. Dat een auteur zich uit zijn werk wil wegschrijven maakt hem of haar niet minder interessant. Sterker nog, de verdoezeling van de petite histoire wijst op intrigerende ervaringen en vraagt om opsporing van de biografische bron. Geen wonder dat zich personalistische literatuurvorsers bevinden onder mijn favorieten zoals de eigenzinnige Adriaan Morriën en Huug Kaleis. Voor mij zijn zij voorbeelden geweest en het is aan hun krater dat ik mijn persoonlijk standpunt nader heb leren bepalen. | |
[pagina 9]
| |
Sprekend over personalistische literatuurvorsers zie ik het literaire landschap verschijnen waarin zij wortelen en dat ook het mijne is: de beweging rond het tijdschrift Forum (1931-1935) met haar zuivering van het clichématige woord. Ook andere belangrijke stromingen in de Nederlandstalige letteren passeren de revue zoals in het essay over Frans Budé de vernieuwende bewegingen in onze dichtkunst na de Tweede Wereldoorlog. Het is in dit Nederlandse literaire landschap waarin de toeschouwer een vuurwerk kan gadeslaan dat hij op het eerste gezicht niet voor mogelijk had gehouden. |
|