| |
| |
| |
Aardbeien in september
Aandachtig spoelde Oscar de beker af waaruit hij thee had gedronken. Hij krabde met zijn nagel het restje suiker los van de bodem en zoog het op zijn tong. Hij voelde pijn in zijn onderkaak, nam de scheerspiegel van de vensterbank en bekeek zijn gebit. Er waren enigszins afgesleten kiezen. Hij was zich er niet van bewust dat hij tandenknarste, maar Eline had dat in zijn slaap weleens gehoord.
Zijn digitale horloge vermeldde 11:05. In feite was het zes minuten later. Hij hield ervan korte tijd dichter bij het einde te zijn van een vergadering of een werkdag. Als hij zich verveelde, keek hij op het horloge en telde hij de minuten op bij het getal dat de cijfers aangaven.
De afgelopen dagen was er een prettige regelmaat. Nu had hij ontbeten, de krant gelezen en de keuken- en gangvloer aangeveegd.
Vóór de grote zomervakantie had Balmakers hem voorbereid op de functie van Hoofd Studiezaal van de Stedelijke Bibliotheek. In die ruimte fluisterde men, scholieren kwamen er niet, alleen studenten en oudere heren. Tijdens de inwerkperiode gaf Oscar nog een twaalftal lessen, die waren overgebleven van zijn volledige betrekking.
De laatste vergadering van het voorbije schooljaar had de rector een dankwoord uitgesproken; daarvan herinnerde Oscar zich de clichés. Na de overhandiging van een boek dat hij al had, zonderde hij zich af in zijn studeerkamer, waar hij nadacht over de bibliotheek, de school en het wereldnieuws.
Oscar dacht aan de collega's die tegelijk met hem waren ontslagen, afgevloeid noemt men dit ook. Ze zijn allen nog betrekkelijk jong, ze slaagden er niet in een nieuwe
| |
| |
baan te vinden. Over enkele jaren moeten ze leven van de bedeling. Hij vermoedde dat sommigen al aan de drank waren geraakt, misschien hadden hun vrouwen er nog geen weet van, maar vroeg of laat zouden ze bij nacht en ontij alleen zijn, angstig wachtend op het tijdstip dat de laatste kroeg in de stad dichtging. Of ze zouden ontdekken dat er sterke drank verstopt was in de stortbak op het toilet.
De betrekking in de bibliotheek, dacht Oscar, is toch beter dan niets. Een mens moet zijn bezigheden hebben.
In de nachten voor de laatste, lange zomervakantie verliet hij, als librium en dalmadorm hem niet in slaap konden brengen, zijn bed. Dan werkte hij aan een novelle, Eline vond hem dan weleens met zijn hoofd op de armen aan tafel, ze schoof de gordijnen open, waardoor hij wakker werd.
Over het gazon in de achtertuin liepen smalle strepen die door de maaimachine onaangeroerd waren gebleven. Dat me dat gisteren niet is opgevallen, dacht hij. De distels in de border moet ik verwijderen en er groeit gras tussen de leistenen. Het snoeien van de heg zal nog een heel karwei zijn. Hij wilde vóór zondag, dan kwam Eline thuis, de tuin in orde hebben.
Er viel een zware envelop op de deurmat. De postbode schoof ook een ansichtkaart en een brief naar binnen. De prentbriefkaart toonde het Kurhaus, op de achterkant stond een groet, geschreven door Elines vriendin Martha. En een naïef cirkeltje met streepjes eromheen. Ook een opmerking van Eline over het eten van groente en fruit.
Hij legde de grote envelop en de ansichtkaart op het dressoir (de verzamelplaats voor post) en scheurde de briefomslag open.
Scheveningen, 11 augustus '83
| |
| |
Lieve Oscar,
Martha en ik zijn goed aangekomen zondagavond. We logeren niet in dat pension vlak bij zee, maar in een kelderwoning in een straat bij het Vredespaleis. Ik geloof dat wij samen weleens in die buurt zijn geweest. Het is hier werkelijk snikheet. We liggen veel op het strand, ik zwem, Martha surft. In het zuiden is ' t, geloof ik, nog warmer. Die kelderwoning heeft een keuken en een groot voorportaal, vanuit het voorkamertje zie je alleen de benen van de voorbijgangers. Het is hier, lijkt 't wel, de plaats waar de opnamen zijn gemaakt voor die Engelse televisieserie met de butler Hudson, mevrouw Bridges en het overige personeel, in dienst van die rijke familie. 's Avonds speel ik weleens die dwaze meid die alles verkeerd doet achter het fornuis, en Martha ligt dan werkelijk dubbel van het lachen. Zondag komen de bewoners terug van vakantie, hoe laat is niet precies te zeggen; het zal rond één uur zijn. Het zijn vrienden van Martha bij wie ze geregeld logeert als ze voor zaken in Den Haag moet zijn. We passen op hun hond, een Afghaanse windhond, die heel eigenzinnig is. We nemen hem mee naar 't strand en houden hem aan de lijn. Je begrijpt dat het hier aan zee veel drukker is dan op ons strandje bij Civitanova, maar toch is hier minder lawaai. Wist je dat Martha en Lodewijk een trektocht naar de Ardèche hebben gemaakt? De tent zetten ze in het veld op, soms op een boerderijcamping. Er is hier een oude, valse piano, waarop ik de Sonate van Smetana voor twee piano's en acht handen speel. Als Martha meedoet klinkt het best grappig. De buren hebben er geen last van want 's avonds zijn de huizen verlaten door het kantoorpersoneel. Dan is er nog iets. Hiernaast is een begrafenisonderneming. In Het Vaderland lees ik de rouwadvertenties van degenen die in de kelder zijn opgebaard. Ik schrijf nu op het strand. Ik zie dat Martha van de surfplank is gegleden, ze probeert het zeil uit het water te krijgen. Er is te
weinig wind. Ik zal de hond vastbinden
| |
| |
en naar haar toe zwemmen. Eindig nu deze brief. Tot zondag! Veel liefs,
Eline
Met een licht hongergevoel had Oscar het onkruid gewied en het grasveld gesoigneerd, dat nu op een wollen tapijt leek.
Hij bakte twee eieren met kaas, uien en gekookte ham. Het geheel sudderde op het kleinste pitje van het gasfornuis onder een deksel. Op een bord legde hij twee sneeën roggebrood. Voorzichtig liet hij uit de braadpan de uitsmijter erop glijden. Hij bracht een kleine hoeveelheid tomatenketchup aan bij de eidooier. Even genoot hij van de gele en rode kleur.
Gulzig at hij aan de keukentafel, de zoute smaak was een streling voor de tong.
Onder de hete kraan verwijderde hij de etensresten van het bord en de pan.
Hij dronk een fles bier leeg, opende een tweede en ging daarmee naar de huiskamer. Misschien wil het eindelijk eens lukken, dacht hij toen hij een van de laden van het dressoir opende. Hij haalde er een opbergmap uit en bracht deze naar Elines schrijftafel. Met een natgemaakte vinger bladerde hij door de papieren in de map. De schrijfmachine stond er vermoeid naast, alsof deze niet wilde meewerken aan het aaneenrijgen van de aantekeningen die vóór de vakantie waren ontstaan. Hij ordende, legde diverse bladzijden op de vloer, die al gauw een chaotische aanblik bood.
Al lezend kwam het hem voor dat hij destijds een andere persoon was geweest. Het verblijf in Italië, veertien dagen aan zee en vervolgens even lang in een landhuis in de Toscane, had hem tot rust gebracht.
Het enige wat hij de moeite waard vond in deze aantekeningen was een verwijzing naar het landschap bij Siena, naar de lichtval die er wisselde van uur tot uur, het landschap dat hij toen nog niet in werkelijkheid
| |
| |
gezien had. Hij kende het alleen van afbeeldingen in een Duitse reisgids.
Hij draaide een vel papier in de Olivetti en begon met de beschrijving van het opkomen van de zon boven de heuvels. Dat beeld was hem sterk bijgebleven. De eerste nachten in het landhuis bij Tegoia keerde de slapeloosheid, die aan zee verdwenen was, terug. Hij sliep gescheiden van Eline omdat hij haar niet wilde storen als hij telkens opstond. Dat was maar een paar nachten geweest.
De nevel in de dalen in de vroege ochtend nam hij ook op in de beschrijving. En de weiden met olijfbomen.
Nu een terugblik, dacht hij. Een leraar beleeft zijn laatste lange zomervakantie want hij is ontslagen, hij wordt ambtenaar in een bibliotheek. Hij zal minder verdienen en maar weinig verlofdagen hebben.
Oscar wist niet hoe hij de woorden in een volgende zin moest rangschikken. Hij las over wat hij met de schrijfmachine tot stand had gebracht: een zonsopgang, een ochtendwandeling.
Ik moet toch iets zinvols op papier kunnen krijgen, dacht hij; mijn zenuwstelsel is helemaal tot rust gekomen, librium en dalmadorm liggen in het medicijnkastje. Ik drink bier, maar evengoed zou ik mineraalwater kunnen drinken. Ik heb een uitstekende conditie, maai het gazon zonder moe te worden. In rusttoestand heb ik een pols van 55.
Nogmaals las hij de korte tekst over de Toscaanse ochtend. Hij trok het papier uit de Olivetti. Hij had zin om de tuin verder in orde te maken. Dit zou hij uitstellen tot morgen; als Eline uit Scheveningen zou terugkomen, zou ze verrast zijn door de prachtige tuin.
Hij raapte de rommel op die her en der op de vloer lag en maakte er proppen van. Ze verdwenen in de afvalmand. Hij legde het blad dat hij uit de Olivetti had gedraaid in de opbergmap en haalde er de overige papieren uit. Hij deponeerde ze in de afvalmand, samen
| |
| |
met de proefwerken van de overgang die hij niet beoordeeld had.
Op het toilet deed hij een plas in het fonteintje, een gewoonte waar Eline geen bezwaar tegen had: de vloer werd zo minder besmeurd. Het water uit het kraantje liet hij stromen, terwijl de druk in zijn onderbuik verdween.
Kort na hun terugkeer uit Italië, afgelopen weekend, had Eline zich gereedgemaakt opnieuw op reis te gaan. In de schaarse uren dat ze nog waren samen geweest, konden ze moeilijk wennen aan Nederland. Ze dachten aan de verzengende hitte bij Tegoia en de koelte van het landhuis waarin ze de liefde bedreven.
Al lang wilde Eline in verwachting raken.
‘Ik weet zeker dat ik zwanger ben,’ had Eline zondag gezegd.
Oscar hoopte dat zij een kind zou krijgen. Hij had vertrouwen in de toekomst. Hij werd ongeduldig, verlangde naar het moment dat Eline uit Scheveningen thuis zou komen.
Hij liet zijn vingers over de toetsen van de Olivetti glijden, waardoor het leek of hij iemand in de verte hoorde praten. Er zat stof op de ijzeren stangetjes waaraan de toetsen bevestigd waren.
Hij schoof aan de schrijftafel, vulde zijn glas met lauw bier. Hij voelde zich ontspannen. Op een maagdelijk blad verschenen letters, woorden, zinnen...
Dat ik ooit nog eens zou kamperen had ik niet voor mogelijk gehouden, al sluit ik het schieten met een katapult of het klimmen in een boom uit. Het verblijf op de camping bij Civitanova deze zomer was niet gebonden aan verordeningen. Slapen op luchtbedden en koken op gasbranders is onvergelijkbaar met de zomerkampen van de padvindersbeweging, die mij tucht leerde en vertrouwd maakte met het primitieve bivakkeren.
Eline en ik ontvluchtten de hitte van de late ochtend
| |
| |
en de middag onder een parasol, tien minuten gaans van onze tent. Omdat Italiaanse gezinnen lawaaierig zijn, stopte Eline watjes in haar oren. We lazen een boek of tuurden naar de boortoren die een vlam voortbracht en naar schatting twintig kilometer van de vloedlijn verwijderd was. Of we zwommen samen tot achter de wat hogere golven. Tijdens de siësta aten we brood, belegd met gorgonzola of mortadella en dronken we rode wijn. In die periode waren we vrijwel helemaal alleen op het strand. Eline zonde dan oben ohne. De voorlaatste dag stond haar het kamperen tegen.
‘Morgen zijn we in de eeuwige rust van de Toscane,’ zei ik.
Ik wees in de richting van het binnenland. Voor mij was er geen reden voor ontevredenheid. De camping bood uitstekende voorzieningen en de opvattingen van Baden-Powell golden er niet.
Dat was anders tijdens die zomers in mijn jeugd. In korte ribfluwelen broeken fietsten we naar het terrein waar het kamp zou worden ingericht. Onze rijwielen waren beladen met loodzware legertenten, touw om te sjorren en aardappels. Bij het vertrek wuifde mijn moeder, van wie ik liever thuis afscheid zou hebben genomen, mij na. De zwoegende troep, bestaande uit vier patrouilles, versaagde geen moment, zelfs al moest er een steile helling worden genomen en vielen de mussen van het dak.
Die voorlaatste dag verlieten Eline en ik noodgedwongen het strand, een harde wind deed het zand opstuiven, we proefden het zout van de meters hoge golven. Te voet begaven we ons naar Civitanova, een stad met een smerige haven, waar voornamelijk vissersboten voor anker lagen.
's Avonds verkocht men op de boulevard in kramen textiel, snuisterijen en snoepgoed. Ook was daar wat kermisvertier. Ik voelde me, zoals vaak in buitenlandse steden, onrustig. Op een terras in het centrum van de stad wachtten we op de schemering. Daar vertelde ik Eline over de zomerkampen onder leiding van Hop- | |
| |
man Scheps, een benige, ongehuwde man, die zijn vrije tijd aan de jeugd opofferde en wiens handel en wandel in de oorlog niet onbesproken was. Mijn vader ontkende dat ten stelligste, mijn vader die de padvinderij belangrijk vond: ze hield kinderen van de straat en verstevigde je ruggegraat. Nauwelijks bekomen van de fietstocht moesten we zware arbeid verrichten. Met man en macht werd een grote kuil gegraven, die we omgaven met een zeil. Al spoedig rook het er naar uitwerpselen. Daarna kon je het patrouillegebied afbakenen. We kookten alvorens gefourageerd te hebben bij de troepleider, een jongen die iets ouder was dan wij en geregeld fluisterde tegen Hopman Scheps. Buiten de domeinen van de patrouilles stapelden we in een cirkel stenen, waarbinnen dezelfde avond nog een vuur werd gestookt dat een behaaglijke warmte verspreidde. We zongen Kom mee naar buiten allemaal, dan zoeken wij de wielewaal en schreeuwden een yell: Het kan, het moet, het gaat! Na het gedoe rond het kampvuur viel je onmiddellijk in een slaap die al gauw verstoord werd. We moesten het bos in om de ontvoerde hopman te zoeken en, al kon het je niet schelen dat hij vermist was, gevonden worden moest hij. Bij de zoekactie schenen we paniekerig met onze zaklampen en slaakten rauwe kreten. We verontrustten eekhoorns, konijnen en vogels. Ik huiverde als we zwegen. Als een vijandige patrouille op ons afstormde, dan wist ik dat de hopman in de buurt was. Iedereen vocht, alleen ik keek toe. Er klonk geroep uit de struiken. Het gezicht en de blote benen van de hopman werden verlicht, als om vast te stellen dat hij
niet gewond was. Ook al kermde hij, hij was springlevend. Ik vond zo'n spelletje een van de misselijkste die er bestonden. Samen met de vijanden haalden we de touwen van zijn lichaam waarmee hij geboeid was.
‘Was 't leuk, jongens?’ vroeg hij.
Voor mij betekende dat het einde van de vertoning. Ik zag hoe schutterig Hopman Scheps deed, als een akteur die midden in een monoloog tijdens een repetitie door
| |
| |
de regisseur onderbroken was. Slaapdronken was ik.
‘Over de padvinderij zou je best 'n aardig verhaal kunnen schrijven,’ zei Eline. ‘Na de vakantie, dagelijks een uurtje eraan werken. Dat kun je makkelijk in je nieuwe betrekking.’
Ik dronk van mijn wijn, de auto's bij het stoplicht vormden een lange rij en stootten een overmaat aan koolmonoxyde uit. Toen dacht ik aan de opbergmap waarin ik tientallen papieren met aantekeningen had verzameld die de elementen vormden van een novelle.
‘Een aardig verhaal,’ zei ik. ‘Ik geloof dat ik er nooit in zal slagen wrange herinneringen relativerend te beschrijven.’
‘Bijna al je herinneringen zijn wrang,’ zei Eline.
In de opbergmap bevindt zich bij mijn weten niets over de padvinderij en als ik me hierin vergis, dan zou één passage handelen over de jeugdbeweging, die kinderen rijp maakt voor het begaan van oorlogsmisdaden en het verraden van hun ouders. En over de Hitlerjugend. Ik ben te ernstig van aard om Hopman Scheps als een paljas uit te beelden die mijn vakantie bedierf, om me obstinaat uit te laten over mijn vader die me naar dat kamp stuurde.
In elk geval had ik het veertien dagen in en rond een tent uitgehouden, een prestatie die ik niet geleverd had als ik geen padvinder was geweest. Ik vraag me af of er tegenwoordig nog figuren als Hopman Scheps voorkomen.
Waarschijnlijk alleen nog in het leger; kwaadaardige kerels behandelen je bij de keuring als een stuk vee dat aan de oorlog moet deelnemen. Als rekruut weigerde ik een geweer in mijn uitrusting. Een sergeant duwde het hardhandig tegen mijn borst. Toen verliet ik de kazerne. De marechaussee dwong me terug te gaan. In het geheim rookte ik zware sigaretten waarvan ik moest braken, een mogelijk symptoom van heimwee. Mijn eerste confrontatie met een zenuwarts volgde. S5. De kansen op een behoorlijke betrekking in de maatschappij, voorspelde men, zouden gering zijn. Tot nu
| |
| |
toe bracht ik het tot ambtenaar bij de overheid.
Eline drukte een zakdoek tegen haar neus. Het spitsuur in Civitanova was in volle gang. We verlieten het terras en liepen naar de overkant van de straat waar een park was. Tussen de oleanders voelden we ons beschut en drongen de verkeersgeluiden gedempt tot ons door.
‘In Siena laat ik je alle plaatsen zien waar ik geregeld kwam in 1980.’
Eline leerde er het Italiaans tijdens een zomercursus aan de universiteit in die stad. Een van haar dia's toont het collegezaaltje en studenten uit diverse landen. Ik legde mijn arm rond haar schouder en streelde met een vinger haar hals, langzaam, tot onder haar oor.
‘Niet doen,’ zei ze lachend. ‘Laten we vanavond in een visrestaurant eten. Eindelijk eens aan een gedekte tafel zitten, in plaats van voor de tent. Je hebt overigens voortreffelijk gekookt op de gasbrander.’
Ze kuste me op mijn wang.
In een nog drukke straat betraden we een eetgelegenheid waar het benauwd, maar niet ongezellig was. Ik sloot het raam en Eline vroeg de deur bij de tuin te openen.
‘Civitanova heeft weinig te bieden,’ zei Eline terwijl ze de spijskaart bestudeerde.
Ik probeerde de auto's te tellen die voorbijreden, een lichte spanning bekroop me. Ik dronk een halve fles mineraalwater leeg, nam kennis van de vele scheikundige benamingen op het etiket. Het ontbreken van honger deed me verlangen naar een spoedige beëindiging van het verblijf in deze omgeving.
Een travestietachtig wezen diende een hors d'oeuvre op.
‘Heerlijk,’ zei Eline.
Ze bracht de fles witte wijn in de buurt van mijn glas om in te schenken. Ik liet mijn hand daarboven zweven en tikte op het etiket van de fles mineraalwater.
‘Ik hou 't hier maar bij,’ zei ik. ‘Wat er niet allemaal in zo'n fles zit.’
Eline knikte herkennend.
| |
| |
Bij de visschotel kreeg ik toch trek in wijn, maar ik onthield me en ik at voor de honger van morgen de vruchten van de zee. Mijn lichte onrust verdween, Eline genoot, terwijl ze vertelde over de steden in ons vakantiegebied en de Etrusken, de oorspronkelijke bewoners van de Toscane. Bij de intredende schemering was er nog nauwelijks verkeer. Ik opende het raam, voelde een aangename zwoelte.
Bij de haven waren enkele toeristen; op de boulevard, vermoedde ik, zouden ze wel in grotere aantallen flaneren. De ene vissersboot was nog vuiler dan de andere, de kabels waarmee ze aan de meerpalen bevestigd waren, bewogen licht. Ik hoorde gekraak dat uit het binnenste van de schepen leek te ontsnappen. Bij de vuurtoren werden we aan weerszijden door water omgeven. In de verte draaide een reuzenrad, het kermisvertier begon.
Ik omhelsde Eline, zocht met mijn lippen haar mond.
‘Oscar,’ zei ze zacht.
Ik voelde haar tong en streelde met een vinger haar oorschelp.
‘Zul je me nooit verlaten?’ vroeg ik fluisterend.
Ze drukte me tegen zich aan, over haar schouder zag ik de donkere zee, de vlam van de boortoren flakkerde niet.
Op de boulevard slenterden we langs de kramen. Ik kocht kanten stof waaruit Eline een blouse zou vervaardigen, en pinda's in een bruin omhulsel van suiker. Plotseling werd mijn aandacht getrokken door een mineraal waarvan de kristallen witgrijs waren. De tijd leek erin gevangen, een gevoel van rust en geborgenheid kwam over me. Ik dacht aan de verzameling van Lodewijk, dit exemplaar zou hij er zeker in willen opnemen.
Op de zolderkamer van Lodewijks huis, waar zich vitrines met gedetermineerde stenen bevinden, raakte ik Eline voor het eerst aan. In dat huis woonde ik enkele maanden, nadat de vrouw met wie ik getrouwd ben geweest, mij verlaten had. Eline bezocht eens haar
| |
| |
neef, Lodewijk, in het gezelschap van Martha, haar vriendin. We beleefden een voorjaarsavond in de tuin. Vier gescheiden mensen, door een speling van het lot bijeen, dachten aan hun leven dat voor een groot deel voorbij was. Oppervlakkige gesprekken over wat er allemaal opbloeien zou in Lodewijks tuin: de Oostindische kers, het schildersverdriet, de judaspenning. Verwijzingen naar de toekomst, voorzover het heuglijke feiten betrof. Eline zou een huis betrekken, het flatgebouw verlaten waaraan zij te veel herinneringen had en waar zij niet rustig kon studeren en piano spelen. Lodewijk toonde zijn stenenverzameling. Ik stond naast Eline bij een vitrine, mijn hand legde ik op de hare als een teken van verbondenheid. Ik zag voor het eerst haar onweerstaanbare blik doordat zij haar pupillen naar de hoeken van haar oogkassen draaide. Daarbij drukte haar mond onverschilligheid uit. Zij trok haar hand niet terug, zij was een tot rust gekomen opgejaagd dier dat zich liet strelen. We merkten dat we alleen waren.
‘Vind je 't goed als ik je opbel?’ vroeg ik.
‘Mijn telefoon is afgesloten. Binnenkort ga ik verhuizen. Waar is Lodewijk nou? Ik wilde hem vragen of hij de spullen kon vervoeren die te breekbaar zijn om aan de verhuizer mee te geven.’
Zij riep Lodewijks naam op het trapportaal, maar kreeg geen antwoord. Ook Martha's naam riep zij.
In het huis was een stilte, ik rook de tuin.
De buitendeur viel dicht. We hoorden stemmen. Beneden een gesprek over de behandeling van de toverhazelaar bij vorst, in januari had hij weer schitterend gebloeid, de tuin hoefde nooit zonder kleur te zijn.
Eline ging de trap af, ik volgde haar.
‘We waren aan de straatkant,’ zei Lodewijk.
Eline zei dat komende zaterdag haar appartement ontruimd moest zijn.
‘Kan Oscar je niet helpen?’ vroeg Martha.
‘Het is 'n sterke vent,’ zei Lodewijk.
| |
| |
‘En voorzichtig,’ zei ik.
Lodewijk sloeg zijn arm om Martha's schouder. Beiden zouden het weekend samen doorbrengen.
Eline lachte naar mij; ik stroomde vol met een blijheid die ik al lang niet meer gekend had.
We dronken op de verhuizing.
We lieten Civitanova achter ons. Ik dacht aan die zaterdagmiddag, aan de samenloop van omstandigheden, aan de voorjaarsnacht waarin ik Eline pas enkele uren kende.
‘Weet je nog dat we met z'n tweeën op die kale vloer van je flat zaten?’ vroeg ik.
‘Hoe kom je daar nu ineens op?’ vroeg Eline.
‘Ik dacht aan de zolderkamer van Lodewijk, aan de vitrine waar we bij stonden.’
‘Het verbaasde me dat je mij daar aanraakte. Je maakte zo'n verlegen en afwezige indruk. Ik wist niet goed raad met de situatie. Toen je me die zaterdag hielp, was je zo vriendelijk, je luisterde naar me met echte aandacht. Voor mij stond het vast dat ik bij je wilde blijven. Ik had niet het gevoel dat ik me tegenover jou moest verdedigen. Bij andere mannen heb ik dat wel.’
Ik herinner me dat ik die zaterdagavond in Elines nieuwe huis de talloze dozen in de verschillende kamers zette, dat ik spierpijn had. Mijn lichamelijke conditie was slecht. Ik had me voorgenomen geen bier meer te drinken en het roken te matigen.
We bereikten het kampeerterrein voor sluitingstijd. We gleden weg in een diepe slaap. De treinen in de verte die de stilte geregeld verbraken en die andere nachten aan je oor voorbij leken te razen, maakten geen inbreuk op onze rust.
Vroeg stond ik op. Eline sliep op haar buik. Ik liep naar het zwembad en sprong in het ijskoude water. Er verscheen een kleine golfslag op het oppervlak.
| |
| |
Oscar werd gestoord door de telefoon. Hij nam de hoorn van de haak.
‘Oscar Jager.’
‘Met Lodewijk!’
Stilte.
‘Het wordt tijd dat ik m'n stem eens gebruik,’ zei Oscar. ‘Dagenlang zit ik in m'n eentje, ik heb wat in de tuin gewerkt.’
Hij keek op zijn horloge: 20:18. Bijna half negen dus.
‘Toen je belde was ik aan 't schrijven. Over de vakantie. Het is een verhaal waar ik mee bezig ben, misschien wordt 't wel een novelle.’
‘Of een roman,’ onderbrak Lodewijk.
‘Jij komt er ook in voor. Ik heb uren geschreven, ik wist niet dat 't al zo laat was.’
‘Hou er nu maar mee op. Zo rond tien uur kun je me verwachten, ik duik nog even de kroeg in.’
‘Met Martha en Eline gaat het uitstekend. Ik kreeg vanmorgen 'n ansicht en 'n brief.’
‘Ik ook. Ze schijnen zonder ons te kunnen.’
Lodewijk brak het gesprek zonder groet af, een gewoonte waaraan Oscar niet kon wennen.
De Olivetti borg hij op in de daarvoor bestemde koffer. Eigenlijk was het ding aan vervanging toe, dacht hij. Maar ik kan er geen afstand van doen.
Hij constateerde dat de inkt op het lint begon op te raken.
Oscar waande zich nu in een niemandsland dat door hem geregeerd werd. Hij strekte zich uit op de driezitsbank en staarde naar de zoldering. Vrijwel niets in dit vertrek was van hem, het grootste deel van zijn inboedel was opgeslagen bij een verhuisbedrijf, het kleinere bevond zich hier op de mansarde waar hij normaliter, vooral 's winters, werkte en studeerde. Graag was hij beneden, hij kon er de ceders zien in de achtertuin en de lindebomen op straat.
Hij ontdekte dat het plafond niet gelijkmatig gewit was.
| |
| |
Hij werd wakker uit een droomloze slaap. De cijfers op zijn horloge vermeldden 22:10. Lodewijk is geen man van de klok. Waarschijnlijk was het gezellig in de kroeg, er zouden verhalen worden uitgewisseld over collega's op school, de nooit in het café aanwezigen, de droogkloten.
De bel ging. Achter de voordeur zag Oscar de vage contouren van Lodewijks lange gestalte. Hij opende de deur, rook jenever.
‘Kom erin.’
Hij was blij Lodewijk te zien. In de huiskamer namen ze plaats aan tafel. Oscar reikte naar de brief op het dressoir.
‘Lees 'ns voor,’ zei Lodewijk.
‘Lees zelf maar,’ zei Oscar, ‘dan kan ik intussen iets halen. Wat wil je drinken?’
‘Jonge klare. En zet er maar een flesje bier naast.’
In de keuken hoorde Oscar hem lachen.
‘Volgens mij verrekken ze van de angst in die kelder 's nachts, maar dat schrijven ze niet. Ik heb daar zelf geregeld geslapen en meegemaakt dat Martha begon te gillen. Voor 'n dooie hoef je niet bang te zijn, die staat toch niet meer op.’
‘Het is meer 't idee,’ zei Oscar terwijl hij inschonk. ‘Hoe was 't in de kroeg?’
‘De meesten waren er. Van Malsen, De Wind, Oversteeg. We hebben de agenda besproken van de vergadering van maandag. Het zal niet meevallen om weer te beginnen. We zullen nog één jaar tegen de kop van Rambo moeten aankijken.’
‘Hij zou toch met de vut gaan?’
‘Kennelijk niet. Hij is 61, een leeftijd dat je toch moet hebben afgeleerd steeds aan de meisjes te zitten, die onschuldige meisjes in de schoolbank.’
Lodewijk schraapte zijn keel.
‘Op school voert die Rambo niets uit, hij geeft vier lessen per week, zit voor de rest op zijn kamer koffie te drinken. En zo'n conrector moet 't voorbeeld geven! Hij moet plaatsmaken voor jongeren, er waren minder
| |
| |
collega's afgevloeid wanneer Rambo was vertrokken.’
‘Iedereen is de vakantie goed doorgekomen, geen ongelukken?’
‘Niet dat ik weet. Ik hoorde dat Van de Kraats bij z'n vrouw weg is. Hij dronk te veel.’
‘De leerlingen noemen 'm kratje. Eigenlijk wel geestig.’
‘Je hebt zó 'n bijnaam. Weet je wie ze Joseph Guy noemen? Je mag één keer raden.’
‘Ja,’ zei Oscar herkennend.
Lodewijk stak een sigaar op.
‘Je ziet er goed uit, Oscar, werkelijk.’
‘Het kamperen is me uitstekend bevallen. Je bent zo vrij, hoeft met niemand rekening te houden zoals in 'n hotel. Maar die dagen in de Toscane spanden werkelijk de kroon.’
‘Je zei dat je met 'n verhaal bezig was. Ik zou 't wel eens willen lezen om precies te weten wat je hebt uitgespookt.’
‘Het is nog niet af. Ik laat 't je ooit lezen.’
‘Verheug je je op maandag?’
‘Verheugen is 'n groot woord, maar ik heb er nu best vrede mee dat ik uit het onderwijs moest stappen. Ik denk dat ik onder m'n werk kan lezen, schrijven misschien.’
‘Dat baantje zou geknipt zijn voor Rambo. Kan hij zijn vak bijhouden. Volgens mij heeft de man na zijn afstuderen nooit meer 'n boek gelezen. De hele schooldirektie is achterlijk, die neuroticus van 'n rector incluis.’
Hij is wat aangeschoten, dacht Oscar. Hij bracht de jeneverfles naar de kelder.
Lodewijk legde een plaat op de draaitafel en bewoog op de maat van de muziek.
‘Is die plaat van Pussycat van jou? Man wat heb jij 'n smaak. Dat Eline ze niet uit 't raam heeft gegooid. Sta ik hier als 'n geilaard. Zie die lelijke meiden voor me, maar ze hebben prachtige lichamen. Ik geloof dat ik last heb van plog.’
| |
| |
‘Plog?’
‘Afkorting van een plotseling opkomende geilheid. Hoorde ik zojuist in de kroeg. Daar kreeg er eentje last van plog en nu ben ik aan de beurt.’
Oscar vouwde het avondblad open. Hij las de bespreking van een novelle onder de kop Slachtoffer van de taal. Daarin wees de recensent op teksten over het schrijfproces die de laatste tien jaar geregeld gepubliceerd werden. ‘Het genre maakt een bedenkelijke populariteit door. Voor schrijvers bij wie de bron is opgedroogd is het thema “schrijven” nog altijd een laatste redmiddel.’
De muziek was afgelopen. Lodewijk had de tuindeuren geopend, was naar buiten gegaan en zat op het terras.
‘Was ik even in 'n gekke bui,’ zei Lodewijk.
‘Een mens moet af en toe eens uit de band springen.’
Oscar ging naast hem zitten en keek naar de ceders.
‘M'n verhaal heeft geen structuur,’ zei Oscar. ‘Ik las zojuist in de krant over 'n vorm waarin ik alles kan gieten, maar die vorm blijkt bij recensenten niet in de smaak te vallen.’
‘Gebruik die vorm gerust,’ zei Lodewijk. ‘Je moet kiezen voor wat het beste bij je verhaal past. Laat die journalisten maar leuteren, ze weten niet eens waar ze 't over hebben. Het zijn meestal mislukte schrijvers.’
‘Ik ben 't met je eens. Er is ook zo'n opvatting dat je niet over je jeugd mag schrijven. Dat is uit de mode.’
Oscar dacht aan de steen die hij op de boulevard in Civitanova had gekocht.
‘Ik heb iets meegebracht voor je uit Italië, waarschijnlijk heb je 't al.’
‘Je neemt nooit geschenken mee uit het buitenland,’ zei Lodewijk verbaasd.
Oscar haalde uit het dressoir de steen. Hij ontstak de tuinverlichting.
‘Geen exemplaar van dezelfde soort is hetzelfde,’ zei Lodewijk terwijl hij het mineraal bekeek, ‘maar dèze is uniek. Oxyde cupriet; de vorm van de kristallen... schitterend. Ik zal dit in m'n verzameling opnemen.’
| |
| |
Hij legde de steen op de grond naast zijn stoel.
‘De afgelopen dagen heb ik stenen uit de Ardèche gedetermineerd. We hebben een reis gemaakt alsof we zigeuners waren. We wasten ons in 'n beek, kookten op 'n kampvuur. We hebben geen camping gezien. Zó beleef je Frankrijk op 'n onhollandse manier.’
De steen glinsterde.
‘Buurman Sampermans is gisteren op bezoek geweest,’ vervolgde Lodewijk.
‘Sampermans? Daar sprak je toch niet mee?’
‘Sinds de fusie met de Mavo zoekt hij contact. Eigenlijk had ik geen ruzie met 'm. 't Was meer 'n vete tussen z'n vrouw en m'n ex. Die twee pestten elkaar als ze 's ochtends de boel aan kant hadden. Je kent dat wel: radio keihard aan, met hoge hakken over de stenen vloer lopen, op de verwarmingsbuizen slaan. Het begon eigenlijk door dat lawaai van Sampermans waarvan ook wij, in de tijd dat je bij mij woonde, weleens wakker werden. Ik ben er nog steeds niet achter of hij 'n egotrip maakte of dat ie 't met z'n vrouw deed. Maar dat geluid moet ie bij zich houden, ik heb 't hem recht voor zijn raap gezegd. Hij bood z'n verontschuldigingen aan, zei iets over ademhalingsoefeningen die hij op doktersadvies moest doen, maar aan z'n rooie hoofd zag ik dat hij loog.’
‘Die man moet altijd gedacht hebben dat ie in 'n bunker woont,’ zei Oscar.
‘Ja,’ geeuwde Lodewijk. ‘Kan ik hier overnachten?’
‘Natuurlijk,’ zei Oscar. ‘Je weet de logeerkamer te vinden.’
‘Dan ga ik nu naar bed.’
Lodewijk nam de steen op, bekeek deze nogmaals en knikte goedkeurend.
Oscar realiseerde zich dat hij deze avond nog niet gegeten had toen hij in de krant het menu las: Gemarineerde eend uit Lombardije. Een gerecht uit Noord-Italië.
‘Een eend hoeft niet altijd gebraden te worden of gebakken. Probeer hem eens zoals dat in Lombardije gebeurt, in de Italiaanse provincie van fijnproevers,
| |
| |
waar truffels groeien en zoveel Italiaanse gerechten hun oorsprong vonden.’
Hij kreeg zin voor zondag de eend te bereiden. Morgenochtend zou hij in de supermarkt de ingrediënten kopen, bij de poelier de mooiste eend uitzoeken. Hij verheugde zich erop een maaltijd te gebruiken met Eline, Martha en Lodewijk.
Waarom heb ik geen slaap? vroeg hij zich af. Hij overwoog om verder te gaan met het verhaal.
In het schijnsel van de tuinlamp boog hij zich over het papier. Er brandde nog licht in de logeerkamer.
Hij las de laatste bladzijden die hij getypt had, over. De duisternis omgaf hem, maar hoe anders werd deze nacht dan zoveel nachten dat hij slapeloos bleef ondanks de ingenomen medicijnen en de drang voelde om te schrijven.
We reden over een weg waarlangs een bord zou moeten opdoemen dat verwees naar het landgoed Tenuta di Cerbaia. Over een breed bospad sleepte de auto zich voort.
‘We hebben al drie kilometer door het bos gereden,’ zei Eline. ‘Ik wist niet dat we zó ver van de bewoonde wereld zouden logeren.’
Eindelijk zagen we een landhuis in de verte met twee, vermoedde ik, arbeidershuisjes en een kapel. Eline stopte voor de statige villa.
De dochter van de eigenaar liet ons in de salon, die spaarzaam gemeubileerd was. Ik bewonderde de antieke kasten en schilderijen.
We volgden de heer Pelligrini, een kleine, gezette man, naar de andere kant van de villa, waar hij ons het gedeelte liet zien dat voor ons gereserveerd was.
Uit de auto haalde ik alles wat kon bederven en ik borg het op in de koelkast. Om de temperatuur van het bier sneller te verlagen stopte ik het in het vriesvak.
Op het grasveld ging ik naast Eline liggen. We waren op oude grond. Het landgoed stamt uit de elfde eeuw en was eigendom van de familie Tolmeï uit Siena.
Lucia Pelligrini liep naar de kapel. Zij riep: ‘Brutta,
| |
| |
Brutta!’ Een kat sprong uit de boom waarvan de takken dicht bij het dak van het kleine godshuis waren. Ze nam het dier in haar armen en bracht het naar de lavendelstruiken. De peervormige buik van de kat wees erop dat ze zwanger was.
‘Brutta betekent de lelijke’, zei Eline. ‘Die vaalbruine vacht, daar heeft ze natuurlijk haar naam aan te danken.’
Uit een kelderraam verscheen een tweetal schuwe Siamese katten.
‘Heerlijk dat bier,’ zei Eline.
‘Heb je nu geen dorst meer?’ vroeg ik.
Ze schudde haar hoofd, langzaam en loom. Zachtjes streelde ik haar rug.
De eerste ochtend in het landhuis begon met een schraal ontbijt. In Tegoia raakten we, na nog geen twee kilometer met de auto te hebben afgelegd, op de verharde weg.
‘Vanuit deze richting was 't landgoed makkelijker bereikbaar geweest,’ zei Eline.
Tegoia, een gehucht dat groter was dan ik had gedacht, had een café, annex kruidenierswinkel. De huizen lagen tegen een heuvel. Daaronder strekten zich kleine lapjes grond uit waarvan er één besproeid werd. Tussen de tuintjes liep een pad naar beneden, dat we volgden; aan weerszijden merkte ik weleens kleine, oude Fiats op waarvan de onderdelen grotendeels ontbraken.
Achter een bosje trok Eline haar blouse uit. Aan onze voeten het landschap waarin Siena heel dichtbij leek. Afgezien van de beweging op de verkeersweg waarover veel auto's zich slakachtig voortbewogen, was er een geweldige roerloosheid. Het felgele land toonde een rijke schakering.
De huid van Elines kleine, harde borsten was bijna even bruin als de rest van haar lichaam.
Ik bracht mijn rechterarm onder haar schouder en streelde haar haar, haar rug. Eline ademde, terwijl ze
| |
| |
haar tanden opeengeklemd hield. Met mijn lippen zocht ik haar borsten, ik vermeed de rechtopstaande tepels aan te raken. Op het gebied daaromheen bleven sporen van speeksel achter dat snel weer in de warmte van de schaduw verdween.
Toen zij volledig naakt was, streelde ik met de scherpe kant van mijn nagels over de onderkant van haar rug; tussen haar billen baanden mijn vingers zich een weg totdat ik op de harde clitoris stuitte.
‘Je was nooit zo vochtig,’ zei ik.
‘Ga door.’
Ik wreef met de top van mijn middelvinger. Haar lichaam schokte vijf, zes maal.
Kort daarna maakte zij zich los uit mijn omhelzing en zij schoof onder mij. Ze likte de haren op mijn borst. Spoedig vloeide mijn zaad in haar. Ik transpireerde, maar een weldadige moeheid maakte zich van mij meester.
Tegen vieren keerden we terug in de villa. Telkens als ik aan het landgoed terugdenk, ervaar ik een sfeer die onvergelijkbaar is. Eens moet daar de hof van Eden zijn geweest.
De kat Brutta sloop geregeld uit de lavendelstruiken naar de keuken, waar we haar zwoerd voerden.
‘Gezellig zo'n dier,’ zei Eline.
Geregeld betastte zij de peervormige buik.
De nacht was pas één uur oud.
Oscar legde de beschreven papieren in de opbergmap. Met de afvalmand liep hij de tuin in. Het was volle maan, het waaide niet. Bij het aardbeienveldje maakte hij de mand leeg, hij schikte het papier zodanig dat het makkelijk vlam kon vatten. Hij streek een lucifer af, een geel en blauw vuur verteerde het terwijl de aardbeiplanten even zodanig verlicht werden dat het dag leek. Gisteren had hij alle vruchten ervan afgehaald, nog twee oogsten zouden er volgen, de laatste aan het eind van september.
Vorig jaar was hij verbaasd geweest dat de tuin nog
| |
| |
zo laat vruchten voortbracht, even groot en volwaardig als die van augustus.
Het vuur doofde. In september zal Eline haar kind dragen, dacht hij. De resten van het papier vermengde hij met de aarde. Hij probeerde vast te stellen wanneer hij een kind bij haar verwekt had. Dat zou bij Civitanova geweest moeten zijn.
In de vroege ochtend knipte Lodewijk de heg.
Eline en Martha reden over de brug bij Zaltbommel. Den Bosch, Eindhoven, Maastricht, dacht Eline. Er was nog maar een korte afstand te gaan. Nu had zij al het gevoel dat ze in Zuid-Nederland was. Ze dacht aan haar laatste vakantie in Italië en het passeren van de Oostenrijks-Duitse grens bij Füssen. In Duitsland leek het dat ze snel thuis zouden zijn. Ze waren toen in een landschap met glooiingen, bergen met sneeuw hadden ze voorgoed achter zich gelaten.
‘Zet de radio 'ns aan, Martha,’ zei Eline. ‘Er zijn misschien vertragingen, dan kunnen we bijtijds een andere route nemen.’
Een sonate van Mozart klonk. Er zit veel van Italië in, dacht Eline. Haar vingers, geschapen om piano te spelen, omklemden het stuur. Na de nieuwsberichten volgde een mededeling waaruit bleek dat er geen vertraging was.
Twee liftende jonge mannen bij Eindhoven waren gekleed in strakke spijkerbroeken.
‘Blonde goden uit 't noorden,’ zei Martha. ‘Avontuurlijk zien ze eruit. Jammer dat je nooit lifters meeneemt.’
In het spiegeltje in de zonneklep zag Martha dat er een auto bij de jongens stopte. Een van de achterportieren zwaaide open. Op de radio was een musicoloog aan het woord. Af en toe werd zijn betoog onderbroken door steeds hetzelfde muziekfragment. Eline koos een andere zender. Amerikaanse muziek. Ze zette de radio uit.
| |
| |
In de tuin, een herbarium, wachtten Lodewijk en Oscar. In de verte de stemmen van spelende kinderen, stemmen uit een andere wereld.
‘Het is half drie,’ zei Oscar. ‘Als ze om half twaalf vertrokken zijn, hadden ze al hier kunnen zijn.’
Oscar had uren geleden de eend in rode wijn gedompeld. Die zaterdag waren beiden landerig geweest, aan het verhaal had hij niet meer gewerkt.
In de keuken tilde hij de in vier delen gesneden eend uit de marinade. Hij depte het vlees schoon met huishoudpapier en wreef het in met zout. Uit de molen liet hij er witte peper op neerdalen. Op het fornuis verhitte hij de boter in een grote pan en braadde hij het vlees goudbruin aan. Lodewijk grilde de tomaten en bereidde de risotto.
Ze bereikten de stad.
‘Wat er niet allemaal verandert,’ zei Eline, ‘al weet ik niet goed wat. Misschien zijn 't de bomen die dikker in hun bladeren zitten.’
‘Misschien zit het ook in jezelf,’ zei Martha. ‘Zul je het Oscar al zeggen?’
‘Pas wanneer ik 't zeker weet. Morgen zal ik naar de huisarts gaan.’
Ze reden in een straat in een oude wijk aan de oostelijke oever van de Maas. De Citroën draaide een smalle zijweg in. Het huis van Oscar en Eline lag in de zon.
Bij het openen van de portieren stormde Lodewijk naar buiten, hij kuste Eline op haar wang en Martha langdurig op de mond.
‘Waar is Oscar?’ vroeg Eline.
‘Die staat zich uit te sloven in de keuken,’ zei hij.
Het vertederde Eline hem aan te treffen met een schort.
Ze kusten elkaar langdurig.
‘Ik hoop dat ik hier iets van terechtbreng,’ zei Oscar lachend.
Hij roerde in de saus en verkleinde de gasvlam.
Lodewijk droeg de koffers binnen en zong uitbundig:
| |
| |
I'm crying in the chapel. Eline liep, wat verdwaasd, de tuin in.
‘Zo dames,’ zei Lodewijk. ‘De Lombardische rijst is van mijn hand. Verder heb ik tomaten gegrild. En niet in de laatste plaats is vermeldenswaard dat ik rode wijn uit Noord-Italië zal schenken. Want zoals bekend eten we gemarineerde eend uit Lombardije en Lombardije ligt in het noorden van Italië.’
Op het dressoir stonden drie ontkurkte flessen. Lodewijk schonk wat wijn in zijn glas, bewoog het om het boeket los te maken, dronk en tuitte zijn lippen.
‘Exquis,’ zei hij. ‘Werkelijk exquis.’
Ze lachten. Hun bruine gezichtskleur straalde jeugd en gezondheid uit. Ze wisselden de ervaringen van de voorbije week uit en die van de daaraan voorafgegane vakantie.
Wat zou een mens zijn zonder dorst- en hongergevoelens? dacht Oscar. Lodewijk drinkt weer te veel, maar het is feest. Het kan best altijd feest zijn.
‘We gaan nog niet naar huis,’ zong Lodewijk.
‘Denk aan de buren, jongen,’ zei Martha. ‘Wanneer word je nu eindelijk volwassen?’
Ze wilde hem plagen.
‘Nooit,’ zei Lodewijk.
En hij begon weer te zingen.
Die maandagochtend opende Oscar met een lipssleutel de deur van de bibliotheek. Pas om half twee zou het gebouw voor het publiek toegankelijk zijn. De medewerkers van de Uitleen waren traag in de weer met het sorteren van boeken.
Oscar groette afstandelijk, beklom de trap naar de eerste verdieping. De juffrouw van de kranten en de tijdschriften kende zijn naam.
‘Goedmorgen, meneer Jager. U weet 't wel te vinden?’
‘Zeker,’ zei Oscar.
Twintig meter verder was de Studiezaal. Hij nam
| |
| |
plaats achter het bureau. Er lag een briefje uit een memoblok op het groene karton.
‘Veel sukses in je nieuwe betrekking.’
Oscar herkende het handschrift van Balmakers, zijn voorganger.
‘Ik kom nog wel 'ns langs,’ had deze gezegd.
Dit briefje hoefde hij niet als een afscheid te beschouwen. Hij probeerde zich voor te stellen hoe Balmakers de laatste handelingen had verricht hier. Wat voor gevoel zou het geven om met pensioen te gaan?
Oscar liet zijn ogen langs de boekenwanden en het knipselarchief dwalen. Hij dacht aan Eline, hoe stil ze gisteravond was geweest. Lodewijk en Martha waren tot laat opgebleven.
Om elf uur deze ochtend zou Eline de eerste pianoles van dit schooljaar geven. Hij vermoedde dat zij nu nog in bed lag.
Met ambtelijke ijver controleerde hij de kaartenbak, steekproefsgewijs. Hij wist dat het overbodig was, want zijn voorganger was zeer accuraat.
Gewichtig zat Oscar achter het bureau. Hij keek op de klok. Met de punt van een pennemesje duwde hij tegen de zijkant van zijn horloge. Telkens versprong de datum wanneer de cijfers van de uren- en minutenaanduiding juist waren. En wanneer de datum klopte, verscheen er een tijd die ver afweek van de werkelijke.
Om half twee, op z'n vroegst, zou hij de eerste bezoekers te woord staan.
|
|