[Zweerts, Philip (1)]
ZWEERTS (Philip) (1), geb. te Amsterdam 6 Maart 1704, overl. te Weesp 5 Nov., begr. te Amsterdam in de Nieuwe kerk 11 Nov. 1774, dichter en tooneelschrijver. Hij was een zoon van Cornelis Sweerts (zie dit dl., kol. 1003), en fungeerde van 1730 tot 74 als notaris in zijn geboortestad.
Een gedicht van zijn hand komt reeds voor in Lijk- en grafdichten ter gedachtenisse van den Heere David van Hoogstraten (Amsterdam 1724).
Hij gaf in het licht: Gedichten (Amsterdam 1735), 2e dr. o.d.t. De gedichten van Ph. Zweerts (ald. 1759 met portr.), benevens Oordeelkundige aanmerkingen over de poezy en schilderkunst, uit het Fr. vert. (van J.B. du Bos) en ten deele gevolgt en vermeerdert, 3 dln. (Amsterdam 1740, herdr. 1760); voorts de volgende tooneelspelen: De beloonde deugt of de gestrafte wreedheit, bly-eyndendt treurspel (ald. 1723); Semiramis of de doot van Ninus, treurspel (ald. 1729, 2e dr. 1745, vermoedelijk naar het in 1716 verschenen tooneelstuk Sémiramis van Mad. de Gomez); Scipio, treurspel (ald. 1736, vermoedelijk naar Scipion van N. Pradon, 1697); Merope, treurspel naar het Ital. van Sc. Maffei (ald. 1746). Ten slotte gaf hij in 1755 de Nagelaten gedichten van Mr. Hub. Greg. Vrijhoff uit.
Hij was lid van het amsterdamsche kunstgenootschap, dat de kenspreuk ‘Ars usu juvanda’ voerde en uit derden- en vierdenrangspoëten bestond, vgl. Sesde vervolg op de Lat. en Ned. Keurdichten (1733), 3-6.
Op 21 Mei 1739 huwde hij te amsterdam met Johanna Maria de Putter (1720-99), uit welk huwelijk een zevental kinderen werden geboren, o.a. Bruno, die voorgaat, en Philip (2), die volgt.
Philip Zweerts is in 1751 door Corn. Troost geschilderd (gegrav. door J. Houbraken). Ook kwam zijn portret voor in het Panpoëticon van Arn. van Halen, geschilderd door J.M. Quinkhard (1735). Zijn beeltenis werd bezongen door Sybr. Feitema en F. Steenwyk.
Zie: J.G. Frederiks en F.J. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noorden Zuidnederlandsche letterkunde, 2e dr., 774, 775;