Z.
[Zeeland, Wilhelmus Gerardus van]
ZEELAND (Wilhelmus Gerardus van), geb. 1 Oct. 1797 te Rotterdam, overl. 8 Juni 1845 te Schiedam, zoon van Willem van Zeeland en Theresia Strijbosch, die een hoedenwinkel hielden in het Hang te Rotterdam, werd op negenjarigen leeftijd toegelaten tot de latijnsche school (Erasmianum) te Rotterdam en verliet deze vijf jaren later met lof. De tijdsomstandigheden beletten zijn ouders de studie voor het priesterschap, waartoe hij roeping voelde, te bekostigen. Hij was zijn vader in de winkelnering behulpzaam, maar hield de klassieken bij en onderwees daarin zijn twee jongere broers, even begaafd als hij. Toen de welstand in het ouderlijk huis terugkeerde, bevond zich de opleiding tot het priesterschap door de maatregelen van koning Willem I in zulk een onzekeren toestand, dat hij voorloopig zijn roeping niet kon volgen. Eerst in 1831 vertrok hij, reeds 34 jaren oud, met zijn twee broers naar Uden, waar zij op de zoogenaamde hoogeschool philosophie en theologie studeerden. Den 10. Mei 1833 werd Willem met den kloosternaam Raymundus opgenomen in de orde der Dominicanen. Hij maakte zijn éénjarig novitiaat te Tiel, legde 19 Mei 1834 te Schiedam zijn professie af in handen van den provinciaal, pater Albertus van Kampen, werd Sept. 1834 te Munster priester gewijd en deed op zijn 37. verjaardag zijn eerste heilige Mis in de Steigersche kerk te Rotterdam. In Oct. 1835 werd hij door den nieuwen provinciaal, pater J.D. Raken, benoemd tot novicenmeester van het in Juli 1835 te Gent gestichte Dominicanenklooster. Onder veel ontberingen, soms van het allernoodigste, heeft Raymundus van Zeeland hier zijn levenstaak aanvaard: herstel van de in eeuwen van vervolging te loor gegane kloosterlijke tradities, die hij met de uiterste stiptheid zijn novicen inprentte. Gebrek en overbelasting met werk knakten zijn gezondheid, zoodat pater Raken hem reeds in Maart 1837 naar
Nederland terugriep. Enkele maanden assisteerde hij dezen te Rotterdam; in Dec. 1837 werd hij als vicarius belast met de stichting van een klooster te Uden. Met één ordebroeder en drie postulanten vestigde hij zich aldaar, wat aanleiding gaf tot onderzoekingen van regeeringswege. Enkele jaren leefde de kleine gemeenschap in ongerustheid over de toekomst, tot Willem II de stichting bij Kon. besl. van 28 Nov. 1840 erkende als klooster, gerechtigd tot het aannemen van novicen. Onverwijld begonnen de Dominicanen te Uden het habijt in het openbaar te dragen. In verband met de opheffing der zoogenaamde hoogeschool te Uden werd het klooster in 1842 naar Nijmegen verplaatst. Den 29. Nov. 1842 werd R. van Zeeland provinciaal der orde; hij verliet in Januari 1843 het nijmeegsche klooster en werd pastoor van de St. Janskerk te Schiedam.