[Wentholt, Mr. Jan Steven]
WENTHOLT (Mr. Jan Steven), geb. te Zutfen, ged. 2 Dec. 1753, overl. te Rotterdam 27 Mei 1831, was de zoon van Pieter Wentholt en Cornelia Helena Verspyck. Hij werd 13 Sept. 1771 te Groningen en in het begin van Apr. 1775 te Utrecht als student ingeschreven en promoveerde 10 Apr. van dat jaar aan laatstgenoemde universiteit op een dissertatie, getiteld Ad tituli X, articulos 18-23, statutorum comitatus Zutphaniensis.
Hij zette zich als advocaat te Arnhem neder en werd 2 Aug. 1797 in de kiesdistricten Arnhem en Zutfen tot lid der Nationale Vergadering gekozen. Hij nam ingevolge loting zitting voor Arnhem en zijn medeleden voor Gelderland kozen hem tot lid der tweede uit 21 leden bestaande commissie tot het ontwerpen eener constitutte nadat het door de eerste commissie opgemaakt ontwerp bij volksstemming van 8 Aug. verworpen was. Hij heeft daardoor in de Nationale Vergadering nooit zijn licht kunnen doen schijnen, want toen de radicale staatsgreep van 22 Jan. 1798 plaats had, was de commissie nog niet met haar arbeid gereed.
Toen na dien staatsgreep van hem geëischt werd, een verklaring van afkeer van het federalisme enz. te teekenen, weigerde hij en werd hij als gevolg daarvan van zijn lidmaatschap ontzet. Na den staatsgreep van 12 Juni 1798 werd hij 15 Juli in de districten Arnhem en Barneveld tot lid van het Vertegenwoordigend lichaam gekozen. Hij nam zitting voor Barneveld. In dat district werd hij 29 Mei 1800 niet herkozen, maar bij een aanvullingsverkiezing op 20 Nov. d.a.v. in het district Doesburg werd hij daar gekozen. Hij wenschte van de aanneming verschoond te blijven, doch telkens besloot de vergadering op zijn verzoeken afwijzend te beschikken. Na lang tegenstreven nam hij 19 Aug. 1801 zitting, maar reeds 19 Sept. d.a.v. kwam de derde staatsgreep, waardoor de vergadering ontbonden werd.
Van toen af bleef hij ver van de politiek en volgde een rechterlijke loopbaan. In Nov. 1801 benoemde het Staatsbewind hem met ingang van 1 Mrt. 1802 tot lid van het Nationaal gerechtshof, waarvoor hij naar den Haag verhuisde. In 1806, toen in de plaats daarvan departementale gerechtshoven werden ingevoerd, werd hij raadsheer in het gerechtshof van Holland, dat, toen het in 1807 in Amstelland en Maasland verdeeld werd, gerechtshof voor die beide departementen werd.
Op 24 Jan. 1811, onder het fransche bewind, werd hij benoemd tot lid van het hoog gerechtshof te 's Gravenhage. Dit hof was tegelijk hof van cassatie en van appèl, terwijl sommige leden zich