[Vos, Jacob de (3)]
VOS (Jacob de) (3), geb. te Amsterdam 5 Dec. 1774, overl, te Bloemendaal 23 Juli 1844, zoon van Ds. Willem de Vos, die volgt, en Elisabeth Kops. Hij doorliep de latijnsche school in zijn geboortestad, waar van Ommeren hem groote liefde voor de voortbrengselen der klassieke oudheid bijbracht. Toch volgde hij de studie der letteren niet verder, maar werd deelgenoot en later opvolger van het kantoor van zijn ongehuwden oom Jacob de Vos (2), hiervoor. Ondertusschen woonde hij de lessen in Felix Meritis gegeven, bij, óók aan de stads-academie, en teekende zóó verdienstelijk dat de maatschappij Felix Meritis hem een medaille toekende. Aangemoedigd door zijn genoemden oom, verzamelde ook hij tal van kunstvoortbrengselen terwijl hij ook de toonkunst een warm hart toedroeg. Hij werd lid van verscheidene geleerde genootschappen, was lid en later secretaris der 4e klasse van het Koninklijk nederlandsch instituut, lid van het Provinciaal utrechtsch genootschap, de Maatschappij der nederlandsche letterkunde, lid van den raad van bestuur der Koninklijke academie voor Beeldende kunsten te Amsterdam, president der in 1832 te Amsterdam opgerichte Maatschappij tot bevordering van Beeldende kunsten.
In van Keempen's Magazijn voor wetenschappelijke kunst en letteren (dl. VII) staat van hem: Iets over de hedendaagsche muzijk. Hij hield in het Koninklijk nederlandsch instituut een verhandeling over De hooge verdiensten van Cornelis Troost, die door Collot d'Escury zeer geprezen werd, maar niet is uitgegeven.
Zijn portret is in prent gebracht door D.J. Sluyter.
Regt