Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1129]
| |
te Heikop sedert 1634, te Goes sedert 1650, te 's Hertogenbosch sedert 1652, te Deventer sedert 1675. In de beide laatst genoemde plaatsen was hij ook hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de illustre scholen aldaar. Te Deventer is hij pas 4 Maart 1676 benoemd, hoewel de nominatie, waarop ook Samuel van Diest, (zie dl. IV, kol. 505) voorkwam, reeds 2 Juli 1675 was opgemaakt, dus spoedig na zijn komst als predikant te Deventer. Hier was hij de opvolger van Antonius Perizonius (zie dl. V, kol. 466). Zijn polemische geest was reeds uit meer dan een van zijn geschriften gebleken. Bekend waren niet alleen zijn: Oratio de excercitatione theologica (Sylv. Duc. 1656), waarmede hij 26 Juni 1656 zijn hoogleeraarsambt te 's Hertogenbosch had aanvaard, maar ook: Indignatio justa contra libellum, cui titulus: Philosophia Scripturae interpres (Ultraj. 1669); Diatribe de idea Dei secundum Cartesium, et corollaria irenica de Sabbatho (Sylv. Duc. 1669); Binae disputationes contra Joh. de Bruin (vergel. dl. IV, kol. 328); Diatribe de ridiculis idearum Cartesianorum sacramentis (1673) en Quatuor disputationes de peccato Adami. Had Perizonius zich vroeger beklaagd over den bitteren toon van zijn geschriften en hem ‘rhetorem magis quam theologum’ genoemd, te meer bleek hij nu voor ieder een heftig Voetiaan en een tegenstander van Cartesius. Trouwens reeds te 's Hertogenbosch had hij zich voldoende als zoodanig doen kennen met zijn, door Duker (t.a.p.) beschreven: Breves ac succinctae ad Ludiomaei Colvini (schuilnaam van Louis Dumoulin) Papam Ultrajectinum animadversionis (sic!). Autore Philadelpho Irenaeo (Lond. 1668). Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert, 1856), 540 v.; Kobus en de Rivecourt, Biogr. handwoordenboek III (Zutph. 1870), 246 v.; J.C. van Slee, De illustre school te Deventer (1630-1878) ('s Gravenh. 1916), 45, 65, 78 v., 91; A.C. Duker, Gisbertus Voetius I (Leid. 1897), Bijl., 104; III (Leid. 1914), 75-78, 340; Kerkelijk Handboek (1907), Bijl., 162; (1909), Bijl., 129; (1912), Bijl., 142; A. Velingius (zie dl. III, kol. 1278 v.), Redenvoering over de illustre schoole van 's Hertogenbosch ('s Hert. 1760), 37; vergel. Veeris en de Paauw, Vernieuwt kerkelijk alphabet (Enkh. 1750), 217; J.A. Cramer, De theologische faculteit te Utrecht ten tijde van Voetius (Utr. [1932]), 58, 429-434. Knipscheer |
|