[Verweij, Wijbrandus]
VERWEIJ (Wijbrandus), geb. te Franeker in 1807, overl. te Winschoten 1876, zoon van Ds. Wibrandus Verwey. Hij liet zich 1 Aug. 1824 als theol. student inschrijven aan de hoogeschool van Groningen, trad als herv. predikant in dienst te Gasselter-Nieuwveen 1 Febr. 1829 en was daarna werkzaam te Winschoten (3 Nov. 1833) tot aan zijn dood. Hij gaf in het licht: De Lijkzang van David op Saul en Jonathan (Gron. 1834, 2e dr. 1847); Het blijvende en eigenaardige in het Christendom, uit het Hoogd. van D.F. Strauss en Ullmann (Gron. 1840); Het betamelijke en belangrijke der Christelijke voorbidding voor den Koning (Gron. 1841); Het wezen en het werk van den Evangelie-dienaar, naar het Hoogd. van Claus Harms (Haarl. 1845); De waarachtige en volkomene verzoening van den mensch door Jezus Christus (Gron. 1846); De goddelijke opvoeding van den mensch, in hare grondtrekken geschetst, uit het Hoogd. van J.A. Köhler (Gron. 1857); Lijkrede op B.H. Steringa Kuyper (Gron. 1860); Christus of de leer des Ouden en Nieuwen Verbonds aangaande den persoon des Verlossers, naar het Hoogd. van Ad. Schumann (Gron. 1854).
Zie: T.A. Romein, De Herv. Predikanten v. Drenthe (Gron. 1861), 62-63.
Wumkes