Leiden en werd in 1716 predikant te Hoogvliet, in 1721 te Groningen, in 1725 te Rotterdam. Hier werd hij in 1735 hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de illustre school. Hij hield zijn inaugureele rede: Oratio de Joanne Apostolo, ook uitgegeven als: Redevoering over den apostel Johannes (Rott. 1736). Emeritus werd hij in 1755. Hij schreef nog: Afscheidspredikaatie van Groningen en Intreepredikaatsie te Rotterdam (Rott. 1725); Inhuldigingspredikaatsie van zijnen zoon Abdias Velingius uit Deut. 33:10 v. (te Benthuizen) (Rott. 1744); Lijkpredikaatsie op den erfstadhouder Willem Karel Hendrik Friso.... (Rott. 1752); Daniëls uiteinde, rust en heerlijkheid vertoont in eene lijkrede uit Dan. 12:13, ter nagedagtenisse van ds. Daniël van Henghel, uitgesproken 3 Sept. 1733 (Rott. 1733); De Messias erkend, verkondigd en verheerlijkt door [de lofzangen van] Maria en Simeon (Rott. 1738); Zedige ledigheid of gezangen (Leid. 1736); wellicht ook: De unione mentis cum corpore (L.B. 1710).
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 480 v.; R. Arrenberg, Naamregister v. Nederduitsche boeken tot 1787, 523; Noordbeek en Mourik, Naamrol der godgel. schrijvers, 4de dr. (Amst. [1752]), 72, 119, register; Bibliotheca theologica et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), 656; de Bie en Loosjes, Biogr. woordenboek v. protest. godgel. in Ned. III, 699; Kerkelijk Handboek (1907), Bijl., 125, 153; (1914), Bijl., 151.
Knipscheer