[Veer, Abraham de]
VEER (Abraham de), geb. op Curaçao 8 Jan. 1767, overl. te Paramaribo 1 Febr. 1838, zoon van Johannes de Veer, gouverneur van Curaçao, en van Gijsbertha Vos. Na in ondergeschikte landsbetrekkingen te zijn werkzaam geweest, werd hem met C. Berch als commissaris in 1803 het bestuur van Curaçao opgedragen. In het bijzonder met de verdediging belast, sloeg hij in 1804 een aanval van den engelschen commodore Blay af. Het garnizoen was tot 89 man gedaald. Zelf verloor hij zijn huis Mundo novo met al wat hij daarin had. Negen van zijn beste slaven en een aantal dieren werden weggevoerd.
Toen hij, onder den nieuwen gouverneur J.P. Changuion weder ontvanger-generaal geworden, door den engelschen veroveraar van 1 Jan. 1807, Brisbane, in deze betrekking gehandhaafd werd, weigerde hij daaraan te voldoen. De Veer ging met zijn twee oudste zoons naar Holland met de bedoeling handel te gaan drijven. Echter benoemde Lodewijk Napoleon hem tot commandant-generaal ter kuste van Guinea. Op reis daarheen werd hij door de Engelschen gevangen genomen, doch spoedig vrijgelaten op eerewoord, dat hij gedurende den oorlog niet zou dienen, alvorens uitgewisseld te zijn. Dit geschiedde in 1809 en toen vertrok hij over Amerika naar de Goudkust.
Te Elmina aangekomen, vond hij het kasteel belegerd door 35000 Fantijnen, die door de Engelschen met kruit, lood en provisie ondersteund werden. Hij wist hen tot terugkeeren te bewegen en sloot een verdrag met hen.
Toen Holland bij Frankrijk was ingelijfd,