Hij werd 9 Sept. 1851 lid van den raad van Amsterdam en was 18 Januari d.a.v. lid der amsterdamsche Kamer van koophandel en fabrieken geworden. In de Vergadering der Kamer van 13 Januari 1853 werd hij gekozen tot vice-president.
Op 17 Febr. 1853 werd hij tot mededirecteur der Nederlandsche Handelmaatschappij benoemd. In dezen tijd had deze maatschappij veel kapitaal, waarvoor geen emplooi was. Een voorstel om haar kapitaal te verminderen, werd door Trakranen bestreden, evenwel werd het voorstel aangenomen en het kapitaal sterk verminderd. In 1858 werd een obligatieleening geplaatst. Trakranen legde er zich op toe, door voorschotten aan particulieren, ten einde cultures te beginnen, de gelden der maatschappij te gebruiken. Daar hij van de factorij te Batavia weinig medewerking ontving, werd W. Poolman, die reeds vroeger aan die factorij werkzaam was geweest, in Dec. 1854 tot president daarvan benoemd. Er werden sedert veel inkoopen gedaan en leveringscontracten gesloten, hetgeen zeer gunstige gevolgen had. Nadat Poolman in den aanvang van 1859 gerepatrieerd was en zijn opvolger in hetzelfde jaar was overleden, werd Trakranen 21 Aug. van dat jaar onder eervol ontslag als mededirecteur der maatschappij tot president der factorij te Batavia benoemd. Hij trof een slechten tijd doordat er twee magere suikeroogsten kwamen en een aantal firma's te Batavia en Soerabaia vooral daardoor in 1863 hun betalingen staakten. De maatschappij had hiervan groot nadeel, maar heeft het uitgehouden. In het begin van 1866 verkreeg Trakranen op zijn verzoek ontslag en keerde hij naar Nederland terug. Hij ging te 's Gravenhage wonen en werd 5 Aug. d.a.v. met ingang van 10 Aug. tot lid van den Raad van State benoemd. Toen kort daarna de minister van koloniën Mijer (dl. III, kol. 895) tot gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië benoemd werd, werd Trakranen in zijn plaats benoemd op 17 Sept. 1866. Zijn begrooting voor 1867 werd 5 April 1867 met 52 tegen 17 stemmen aangenomen. Een wetsontwerp tot wijziging der begrooting voor Indië werd, nadat een amendement-Thorbecke (dl. IV, kol. 1308) met 51 tegen 13 stemmen was aangenomen, wet. Op een wetsontwerp, regelende de uitgifte van gronden op
Java, werd door den oud-minister van Koloniën Fransen van de Putte (dl. IV, kol. 1099) een amendement ingediend, inhoudende, dat als erfpachters zouden worden toegelaten Nederlanders, ingezetenen van Nederland of Indië, en aldaar gevestigde vennootschappen van koophandel. Trakranen achtte het bedenkelijk, dat hierdoor ook inlanders als erfpachters zouden kunnen optreden en toen het 26 Juni 1867 met 59 tegen 4 stemmen werd aangenomen, verzocht hij ontslag als minister, dat hem 20 Juli eervol verleend werd. Hij ging nu te Heemstede wonen.
In 1874 werd hij benoemd tot president der Nederlandsche Handelmaatschappij. Hij vestigde zich weder te Amsterdam en juist begon weder een periode van daling in de opbrengst der gouvernements-koffieveilingen, die de hoofdzaak waren; tin en eenige producten van minder beteekenis bleven van de veilingen voor het rijk over. Daar in dezen tijd de particuliere cultures zich sterker uitbreidden dan de inkrimping der rijks koffiecultuur bedroeg, en de Handelmaatsch. veel kapitaal belegde in de particuliere cultures, werkte zij tot 1879 met verlies, te zamen ruim 3 millioen.
Op 15 Nov. 1876 werd Trakranen benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst.
Sedert 1879 kromp de maatschappij de beleggingen, van welke boven sprake was, belangrijk