[Stinstra, Pieter]
STINSTRA (Pieter), geb. te Harlingen in 1747, overl. aldaar 18 Dec. 1819. Hij was een zoon van Gooitjen Stinstra, een medicus, die de eenige broeder van Johannes S. (die voorgaat) was. Hij studeerde eerst aan de latijnsche school te Alkmaar, en sedert Sept. 1763 te Franeker. In 1766 ging hij naar de kweekschool der Doopsgezinden te Amsterdam, hield hier eenige oraties en leverde een ‘dissertatio psychologica’ De ideis simplicibus menti humanae non innatis, verum acquisitis. Hij werd proponent in 1770 en was van 1771 tot 1800 leeraar der Doopsgezinden te Harlingen, welk ambt hij niet met het hoogleeraarschap wilde verwisselen, toen het hem werd aangeboden aan de genoemde kweekschool. Tevens was hij curator der latijnsche school te Franeker, vele jaren lid van den Gemeenteraad te Franeker en sinds 1807 lid van de Maatschappij der Nederl. letterkunde.
Zie: Kobus en de Rivecourt, Biographisch handwoordenboek II (Zutph. 1870), 961 v.; C. Sepp, Johannes Stinstra en. zijn tijd, twee deelen (Amst. 1865-66), I, 11, 17, 54, II, 289 v.; W.B.S. Boeles, Frieslands hoogeschool en het Rijksathenaeum te Franeker II (Leeuw. 1879), 17-19; S. Blaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgezinden in Friesland (Leeuw.